ECLI:NL:RBSGR:2010:BO6904

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380289 / KG ZA 10-1415
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis van eiser

In deze zaak vordert eiser primair de opheffing en subsidiair de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, dan wel de mogelijkheid om deze in zijn thuissituatie te ondergaan. Eiser is op 29 september 2009 aangehouden op verdenking van onder meer poging tot doodslag en verkrachting. Na een periode van voorlopige hechtenis is hij op 8 januari 2010 vrijgelaten, maar op 22 maart 2010 opnieuw in hechtenis genomen. Eiser is op 12 april 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens verkrachting, waartegen hij in hoger beroep is gegaan. Eiser stelt dat zijn medische toestand, zoals bevestigd door een inrichtingsarts, hem ongeschikt maakt voor detentie. Ondanks deze verklaringen heeft hij geen vrijlating gekregen en zijn verzoeken tot schorsing van de voorlopige hechtenis zijn door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch afgewezen.

De voorzieningenrechter overweegt dat de burgerlijke rechter in dit geval niet bevoegd is om de rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis te toetsen, aangezien er een gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht bestaat. Eiser heeft meerdere keren gebruik gemaakt van de strafvorderlijke procedure, maar zijn bezwaren hebben niet geleid tot invrijheidstelling. De rechter concludeert dat er voldoende waarborgen zijn in de strafrechtelijke procedure en dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. Ook de meer subsidiaire vordering om de voorlopige hechtenis in de thuissituatie te ondergaan, wordt afgewezen, omdat dit wettelijk niet mogelijk is. Eiser wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 380289 / KG ZA 10-1415
Vonnis in kort geding van 10 december 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. T. Kemper te Oss,
tegen:
de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. E.G. Fels te ’s-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 2 december 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [eiser] is op 29 september 2009 aangehouden op verdenking van onder meer poging tot doodslag en verkrachting en in voorlopige hechtenis gezet. Op 8 januari 2010 is de voorlopige hechtenis opgeheven en op 22 maart 2010 is de gevangenneming weer bevolen. Op 12 april 2010 is [eiser] bij vonnis van de rechtbank Den Bosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens verkrachting. Tegen dit vonnis is hij in hoger beroep gegaan.
1.2. Op 20 april 2010 heeft [inrichtingsarts], inrichtingsarts van de PI Vught, verklaard dat hij [eiser] niet detentiegeschikt acht. Op 23 april 2010 heeft de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie verklaard:
“Op dit ogenblik is lijkt situatie, van de heer [eiser], medisch gezien ongeschikt voor een verblijf in een reguliere inrichting. Ik adviseer om betrokkene tijdelijk te laten opnemen in het Justitieel Medisch Centrum (penitentiair ziekenhuis).”
De medisch adviseur heeft op 10 augustus 2010 en 16 november 2010 op basis van nader onderzoek (nogmaals) verklaard dat [eiser] niet detentieongeschikt is.
1.3. Op 29 april 2010, 31 mei 2010, 9 augustus 2010, 17 augustus 2010 en 21 september 2010 zijn verzoeken van [eiser] tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis door de raadkamer van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch afgewezen.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert, primair opheffing en subsidiair schorsing van zijn voorlopige hechtenis, dan wel – meer subsidiair – te bepalen dat [eiser] zijn voorlopige hechtenis in zijn thuissituatie zal mogen ondergaan.
2.2. Daartoe voert [eiser] het volgende aan. Ondanks de onvoorwaardelijke detentieongeschiktheidsverklaring van 20 april 2010 van een inrichtingsarts en het feit dat de medische gesteldheid van [eiser] sindsdien nog verder is verslechterd, verblijft [eiser] nog steeds in voorlopige hechtenis. Dat is onverantwoord. In de penitentiaire inrichtingen waar [eiser] verblijft en heeft verbleven is geen gekwalificeerd personeel aanwezig en wordt meegedeeld dat men hem niet kan behandelen. Door [eiser] in voorlopige hechtenis te houden, begaat de Staat een onrechtmatige overheidsdaad.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. [eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
3.2. Voor de beoordeling van het door [eiser] primair en subsidiair gevorderde is de bijzondere, met waarborgen omklede, strafvorderlijke rechtsgang van de artikelen 69 en 80 van het Wetboek van Strafvordering gegeven. Met het gesloten stelsel van wettelijke rechtsmiddelen in het strafrecht is niet verenigbaar dat [eiser] – naast de strafvorderlijke procedure – de gelegenheid zou hebben langs de weg van een vordering tegen de Staat de rechtmatigheid van het voortduren van de voorlopige hechtenis aan de voorzieningenrechter in kort geding ter toetsing voor te leggen. Nu die andere rechtsgang bovendien op korte termijn tot een rechterlijke beslissing kan leiden, is voor een voorziening in kort geding geen plaats, ook niet met een beroep op de spoedeisendheid van de zaak. Dat [eiser] meerdere malen gebruik heeft gemaakt van voornoemde strafvorderlijke procedure en zijn bezwaren tegen de voorlopige hechtenis tot op heden niet hebben geleid tot invrijheidstelling, maakt het voorgaande niet anders.
3.3. Voor zover [eiser] bezwaar maakt tegen het handelen van het medisch personeel in de penitentiaire inrichting, geldt dat hij – na bemiddeling door de medisch adviseur – op grond van de artikelen 28 lid 1 en 30 lid 1 van de Penitentiaire Maatregel een beroepschrift bij de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) kan indienen. Deze beroepscommissie wordt beschouwd als een onafhankelijke rechterlijke instantie. Procedures die daarbij aanhangig (kunnen) worden gemaakt, bieden daarom een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die de weg naar de burgerlijke rechter afsluit.
3.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn primaire en subsidiaire vorderingen.
3.5. Ook de meer subsidiaire vordering van [eiser] dient te worden afgewezen. Er bestaat immers geen wettelijke mogelijkheid voor het ondergaan van voorlopige hechtenis in de thuissituatie. Een schorsing van de voorlopige hechtenis met als bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht, kan enkel door het openbaar ministerie bij de strafrechter worden gevorderd. Gesteld noch gebleken is dat het openbaar ministerie onrechtmatig handelt door dat niet te vorderen.
3.6. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.376,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2010.
hvd