RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaksnummer: AWB 09/45355 BEPTDN S6
Uitspraak van de rechtbank van 18 november 2010
[...],
geboren op 1992,
van Afghaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
eiseres,
gemachtigde: mr. D.J. van der Bij, advocaat te Drachten,
de minister van Immigratie en Asiel,
voorheen de minister van Justitie, daarvoor de staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. H.R.D. Leene, ambtenaar bij de IND.
Op 24 juni 2009 heeft eiseres een schriftelijk verzoek tot afgifte van een W2-document ingediend. Dit verzoek is bij besluit van 28 juli 2009 afgewezen.
Eiseres heeft daartegen op 18 augustus 2009 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 24 september 2009, verzonden op 25 september 2009, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 7 december 2009 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 juli 2010. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Westerhuis, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Motivering
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
Het onderhavige beroepschrift is ingediend, nadat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was verstreken. Bij aangetekend schrijven van 16 december 2009 is eiseres hierop gewezen.
Bij aanvullend beroepschrift van 12 januari 2010 is namens eiseres aangevoerd dat de afwijzende beschikking van 24 september 2009 eerst op 16 november 2009 door de gemachtigde van eiseres werd ontvangen, zodat moet worden aangenomen dat tijdig beroep is ingesteld. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres hierover nog aanvullend verklaard dat de beschikking van 24 september 2009 - verkeerd - is bezorgd bij het naastgelegen kantoorpand. Omdat dit naastgelegen kantoorpand leeg stond, heeft de beschikking van 24 september 2009 gemachtigde van eiseres pas in januari 2010 bereikt. De gemachtigde van eiseres heeft – vanwege het uitblijven van een reactie van verweerder - bij brieven van 12 oktober 2009 en 26 oktober 2009 bij verweerder geïnformeerd wanneer op het bezwaar zou worden beslist, althans dat zij nog geen reactie van verweerder had ontvangen op de door haar ingediende gronden van bezwaar.
Volgens bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer in de uitspraak van 18 juli 2007 in zaak nr. 200702449/1, www.raadvanstate.nl) dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk daadwerkelijk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het desbetreffende stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om, indien daartoe aanleiding bestaat, de ontvangst ervan op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst als dat gebeurt, is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan door de geadresseerde aannemelijk te maken.
Omdat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft bevestigd dat zij de beschikking van 24 september 2009 alsnog in januari 2010 via de buren heeft ontvangen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verzending van dit besluit.
Gelet op het vorenstaande ligt het vervolgens op de weg van eiseres om de ontvangst van eerder genoemd besluit op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. De ter zitting gegeven verklaring van de gemachtigde van eiseres dat het besluit bij het leegstaande naastgelegen kantoorpand is bezorgd en zij dit besluit eerst in januari 2010 via de buren heeft ontvangen, acht de rechtbank plausibel en wordt als een niet ongeloofwaardige ontkenning van (tijdige) ontvangst beschouwd. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat de gemachtigde van eiseres bij brieven van 12 oktober 2009 en 26 oktober 2009 bij verweerder heeft geïnformeerd wanneer op het op 18 augustus 2009 ingediende bezwaarschrift zou worden beslist, althans dat zij nog geen reactie van verweerder had ontvangen op de door haar op 14 september 2009 ingediende gronden van bezwaar, evenals dat verweerder de ontvangst van voornoemde rappelbrieven niet heeft ontkend. De rechtbank stelt daarbij vast dat de rappelbrief van de gemachtigde van eiseres van 12 oktober 2009 nog binnen de beroepstermijn viel, zodat indien verweerder direct had gereageerd met de mededeling dat reeds op 25 september 2009 een besluit op bezwaar was verzonden, alsnog binnen de in artikel 69 Vw 2000 gestelde termijn beroep had kunnen worden ingesteld. Omdat eiseres wel binnen vier weken na ontvangst van de 16 november 2009 (wederom) verzonden beschikking alsnog beroep bij de rechtbank heeft ingesteld, acht de rechtbank het op
7 december 2009 ingediende beroep ontvankelijk.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder de door eiseres ingediende bezwaren tegen de weigering om haar in het bezit te stellen van een W2-document op goede gronden ongegrond heeft verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, Vw 2000 verschaft Onze Minister aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met l, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel l, onder e, sub 2°, 4° en 6°, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
Volgens Wijziging Vreemdelingencirculaire (hierna: WBV) 2007/44 kan een W2-document worden afgegeven aan vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben in de zin van artikel 8, onder f, g, h, j of k, van de Vreemdelingenwet 2000 en die niet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding. De categorieën vreemdelingen aan wie een W2-document beschikbaar kan worden gesteld worden nader omschreven in de artikelen 3.3, 3.5 en 3.6 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Niet in geschil is dat eiseres thans geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet onder één van voornoemde categorieën vreemdelingen valt.
In WBV 2007/44 staat voorts nog het volgende bepaald:
“(…)
Andere vreemdelingen
Voor andere vreemdelingen is als identiteitsdocument aangewezen een ingevolge de Vw voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan wel een geldig document voor grensoverschrijding waarin een geldig visum is aangetekend. De voor het hebben van toegang tot Nederland vereiste documenten voor grensoverschrijding zijn aangewezen bij artikel 2.3 Vb. Deze bepaling is niet alleen van toepassing op vreemdelingen aan wie gedurende de vrije termijn verblijf is toegestaan, maar ook op vreemdelingen die illegaal in ons land verblijven. Enkel in zeer bijzondere omstandigheden, waarbij met name gedacht moet worden aan het feit dat betrokkene al is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan aanleiding bestaan alsnog een W2-document te verstrekken.
(…)”
Eiseres heeft een beroep gedaan op deze bepaling en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De vader van eiseres is artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen. De beroepsprocedure tegen de ongewenstverklaring van haar vader heeft op 1 september 2009 bij deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, gediend, maar heeft nog niet tot een uitspraak geleid. Eiseres heeft een W-document nodig in verband met haar schoolcarrière. Eiseres moet stage lopen, hetgeen zonder W-document niet mogelijk is. Eiseres moet hierdoor haar schoolcarrière beëindigen. Eiseres heeft niets van doen met de verdenking van haar vader van 1F-activiteiten. Op grond van een zorgvuldige belangenafweging kan niet worden volgehouden dat het belang van eiseres maakt dat zij daarom geen W2-document kan krijgen. Verweerder heeft volgens eiseres op geen enkele wijze een overweging gewijd aan haar bijzondere omstandigheden.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een W2-document. Volgens verweerder doen de door eiseres aangevoerde bijzondere omstandigheden daar niet aan af, nu een W2-document wordt afgegeven als identiteitsdocument aan een vreemdeling die rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw 2000 heeft.
Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden.
De rechtbank overweegt dat WBV 2007/44 bepaalt dat voor andere vreemdelingen (vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf) als identiteitsdocument is aangewezen een ingevolge de Vw 2000 voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan wel een geldig document voor grensoverschrijding waarin een geldig visum is aangetekend. Deze bepaling geldt ook voor vreemdelingen die illegaal in ons land verblijven. WBV 2007/44 laat echter expliciet de mogelijkheid open om ook aan deze “andere vreemdelingen”, dus ook aan vreemdelingen die illegaal in Nederland verblijven, een W2-document af te geven indien er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. De daarbij als voorbeeld genoemde bijzondere omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank geen limitatieve opsomming, gezien de vermelding “waarbij met name gedacht moet worden aan”.
Gezien het hiervoor overwogene, acht de rechtbank de enkele stelling van verweerder, dat er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden omdat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft, dan ook onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet, althans onvoldoende, gemotiveerd waarom er in het onderhavige geval – ook al heeft eiseres geen rechtmatig verblijf - geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan zij alsnog in aanmerking zou kunnen komen voor afgifte van een W2-document.
Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb.
Hetgeen overigens nog is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,00 en wegingsfactor 1).
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad € 150,- aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechter, bijgestaan door A.P. Kuiters, griffier.
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper
In het openbaar uitgesproken op 18 november 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. De vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.