ECLI:NL:RBSGR:2010:BO6783
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond verzet tegen dwangbevel tot betaling van kosten in het kader van het Honden- en Kattenbesluit 1999
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 november 2010 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van [eiser] tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Staat der Nederlanden. Het dwangbevel betrof de betaling van kosten die voortvloeiden uit bestuursdwang, toegepast op 1 april 2009, waarbij 12 volwassen honden en 6 pups van [eiser] in beslag waren genomen. De kosten van de bestuursdwang, die door de Staat op [eiser] werden verhaald, bedroegen in totaal € 17.298,55, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 18.376,96. [eiser] voerde aan dat de kosten onterecht waren en dat de omstandigheden van de honden geen onmiddellijke handhaving rechtvaardigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overtredingen waarvoor de bestuursrechtelijke sanctie was opgelegd, plaatsvonden voor 1 juli 2009, waardoor de oude tekst van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing was. [eiser] had tijdig verzet aangetekend tegen het dwangbevel. De rechtbank oordeelde dat de kosten die door de Staat in rekening waren gebracht, redelijk waren, gezien de omstandigheden waaronder de honden werden gehouden en de zorg die zij nodig hadden. De rechtbank concludeerde dat de kosten noodzakelijk waren en dat [eiser] geen gegronde redenen had aangevoerd om het dwangbevel te laten vernietigen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat tot op heden waren begroot op € 1166,--. De rechtbank bepaalde dat de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd was vanaf veertien dagen na de betekening van het vonnis. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.P. Kleijn.