ECLI:NL:RBSGR:2010:BO6783

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
362785 - HA ZA 10-1154
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen dwangbevel tot betaling van kosten in het kader van het Honden- en Kattenbesluit 1999

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 november 2010 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van [eiser] tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Staat der Nederlanden. Het dwangbevel betrof de betaling van kosten die voortvloeiden uit bestuursdwang, toegepast op 1 april 2009, waarbij 12 volwassen honden en 6 pups van [eiser] in beslag waren genomen. De kosten van de bestuursdwang, die door de Staat op [eiser] werden verhaald, bedroegen in totaal € 17.298,55, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 18.376,96. [eiser] voerde aan dat de kosten onterecht waren en dat de omstandigheden van de honden geen onmiddellijke handhaving rechtvaardigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overtredingen waarvoor de bestuursrechtelijke sanctie was opgelegd, plaatsvonden voor 1 juli 2009, waardoor de oude tekst van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing was. [eiser] had tijdig verzet aangetekend tegen het dwangbevel. De rechtbank oordeelde dat de kosten die door de Staat in rekening waren gebracht, redelijk waren, gezien de omstandigheden waaronder de honden werden gehouden en de zorg die zij nodig hadden. De rechtbank concludeerde dat de kosten noodzakelijk waren en dat [eiser] geen gegronde redenen had aangevoerd om het dwangbevel te laten vernietigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat tot op heden waren begroot op € 1166,--. De rechtbank bepaalde dat de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd was vanaf veertien dagen na de betekening van het vonnis. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.P. Kleijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 362785 / HA ZA 10-1154
Vonnis van 10 november 2010 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in het verzet,
advocaat mr. W.J. Sleegers te Someren;
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, voorheen ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde in het verzet,
advocaat dr.mr. J.P. Heinrich te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de verzetdagvaarding van 16 maart 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord van 12 mei 2010, met producties;
- het tussenvonnis van 26 mei 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 27 oktober 2010 met de daarin genoemde stukken.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[eiser] fokte en verkocht in 2008 op bedrijfsmatig niveau honden. In 2008 is [eiser] er onder meer op gewezen dat de huisvesting van de honden niet voldoet aan de eisen van het Honden- en Kattenbesluit 1999.
2.2.Op 1 april 2009 is namens de minister van LNV (hierna: de minister) door een districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming spoedshalve bestuursdwang toegepast door 12 volwassen honden en 6 pups van [eiser] onmiddellijk in bewaring te nemen. Het besluit tot toepassing van bestuursdwang (hierna: het besluit) is op 11 mei 2009 op schrift gesteld en op 12 mei 2009 aan [eiser] verzonden. Het besluit vermeldt dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang op [eiser] zullen worden verhaald, alsmede dat en op welke wijze daartegen bezwaar kan worden gemaakt.
2.3.Bij brief van 17 juli 2009, aangevuld bij brief van 28 augustus 2009 heeft de minister aan [eiser] een factuur gestuurd voor de kosten voor transport van de honden, de dierenartskosten en de opvangkosten over de periode van 1 april 2009 tot 17 juni 2009. Deze kosten bedragen € 17.298,55.
2.4.[eiser] heeft bij brief van 18 augustus 2009 bezwaar gemaakt. Namens de minister is het bezwaar op 4 december 2009 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met als motivering dat de brief van 17 juli 2009 geen besluit bevat waartegen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar of beroep openstaat.
2.5.Op 15 januari 2010 is door de Staat een dwangbevel uitgevaardigd tegen [eiser] tot betaling van een bedrag van € 17.298,55, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente tot aan de dag van volledige betaling, tezamen € 18.376,96.
2.6.Het dwangbevel is op 15 februari 2010 aan [eiser] in persoon betekend.
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis hem zal verklaren tot goed opposant tegen het dwangbevel van 15 februari 2010 en dit buiten effect zal stellen, met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding. Voorts verzoekt [eiser] om teruggave van de op 1 april 2009 in beslag genomen honden.
3.2.Ter onderbouwing van zijn verzet voert [eiser] - samengevat - aan dat anders dan het besluit vermeldt het welzijn van de honden geen aanleiding gaf tot onmiddellijk handhavend optreden. [eiser] heeft niet nagelaten de hulpbehoevende honden de benodigde zorg te geven. Ook heeft hij zijn honden voldoende daglicht gegeven. De honden hadden een redelijke huisvesting. De strafrechter heeft ter zake van eerdere overtredingen vergelijkbaar met die waarop het besluit ziet (voorwaardelijke) geldboetes van € 500,-- en € 1.000,-- opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. De hoogte van de gefactureerde kosten lijkt nergens op gebaseerd en staat niet in verhouding tot de waarde van circa € 7.000,-- die alle honden bij elkaar hooguit kunnen vertegenwoordigen.
3.3.De Staat voert verweer.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Nu de overtreding waarvoor de bestuursrechtelijke sanctie is opgelegd voor 1 juli 2009 plaatsvond, is de tekst van de Awb van toepassing zoals die luidde voor de invoering van de Vierde tranche (zie artikel IV, lid 1, Vierde tranche Awb). [eiser] heeft tijdig binnen de termijn van zes weken genoemd in het per 1 juli 2009 vervallen artikel 5:26, lid 3, Awb, verzet gedaan tegen het dwangbevel.
4.2.Ter comparitie is vastgesteld dat [eiser] ermee bekend is dat in het kader van dit verzet de rechtmatigheid van het besluit tot toepassing van bestuursdwang niet ter toetsing staat. In de onderhavige procedure staat enkel ter beoordeling of de kosten die met de effectuering van de bestuursdwang zijn gemaakt redelijkerwijs gemaakt behoefden te worden. Het verzoek om teruggave van de honden valt buiten dit beoordelingskader en is geregeld in artikel 5:29, lid 3, Awb.
4.3.Voor zover [eiser] met zijn stelling dat de gemaakte kosten hoger zijn dan de (bedrijfs)economische waarde van de dieren betoogt dat die kosten onevenredig hoog zijn, faalt die stelling. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gaat uit van de intrinsieke waarde van dieren als zodanig en niet van hun bedrijfseconomische waarde. Het belang van dierenwelzijn en de kosten gemoeid met verzorging van de levende have hebben een groter gewicht dan het bedrijfseconomische belang van [eiser]. In dit geval waren de honden er fysiek en mentaal zodanig slecht aan toe dat ze langer dan de in artikel 5:30, lid 3, Awb, genoemde termijn van twee weken in opvang moesten worden gehouden alvorens ze geschikt waren voor transport naar en overdracht voor permanente opvang. Gelet hierop waren de kosten noodzakelijk.
4.4.Betreffende de hoogte van de kosten, heeft de Staat daarvan specificaties in het geding gebracht. Uit die specificaties blijkt dat de honden van [eiser] tijdens de bewaring 7 pups hebben geworpen, wat verklaart dat aan [eiser] een start- en bewaarbedrag in rekening is gebracht voor 25 in plaats van de 18 in bewaring genomen honden. Voorts blijkt daaruit dat het aantal honden dat in bewaring is gehouden eerst is toegenomen door de geboorte van pups en later is afgenomen doordat honden zijn doodgegaan of geëuthanaseerd dan wel zijn overgedragen aan derden. Ten opzichte van de maanden april en mei zijn de kosten in juni dan ook fors lager. In zake het in rekening brengen van een startbedrag per hond van
€ 142,80 (incl. BTW) heeft de Staat erop gewezen dat dit bedrag is gebaseerd op het bestek van de openbare aanbesteding, versie D1.0 oktober 2008, die is gehouden voor de opvang van, onder meer, honden. Dit bestek vermeldt ook de handelingen bij het in bewaring nemen van een dier. De rechtbank is niet gebleken dat de kosten voor opvang van de honden niet redelijkerwijs gemaakt behoefden te worden.
4.5.Voor het overige heeft [eiser] geen verzetsgronden tegen het dwangbevel aangevoerd. Het verzet zal derhalve ongegrond worden verklaard en de vordering tot buiten effect stellen van het dwangbevel worden afgewezen.
4.6.[eiser] zal als de in het ongelijkgestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten, aan de zijde van de Staat worden tot op heden begroot op € 1166,--
(vast recht € 262,-- en salaris advocaat € 904,--).
4.7.De gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling heeft [eiser] niet weersproken. De rechtbank zal die overeenkomstig artikel 6:119 BW toewijzen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.verklaart het verzet ongegrond;
5.2.wijst de vordering af;
5.3.veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1166,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. Kleijn en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 10 november 2010.