ECLI:NL:RBSGR:2010:BO6590
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Feitelijk leidinggeven aan belastingfraude door onjuiste aangiften en vervalsingen
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk leidinggevende van twee rechtspersonen gedurende anderhalf jaar opzettelijk verschillende verplichtingen uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft geschonden. De verdachte heeft onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend en valse facturen en overeenkomsten in zijn bedrijfsadministratie verwerkt. Tijdens een belastingcontrole heeft hij deze documenten als bewijs overgelegd ter ondersteuning van zijn teruggevraagde omzetbelasting. De rechtbank heeft ambtshalve de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens beoordeeld. Hoewel er meer dan twee jaar verstreken waren sinds het eerste verhoor op 25 juni 2007, was de vertraging mede te wijten aan de gedragingen van de verdachte zelf, waardoor de redelijke termijn niet was overschreden. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de tijd die sinds het feit is verstreken en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die kostwinner is van een gezin met vier jonge kinderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de straffen gematigd in vergelijking met de eis van de officier van justitie, die 18 maanden gevangenisstraf had gevorderd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften en het opzettelijk in valse vorm beschikbaar stellen van documenten, wat heeft geleid tot te weinig belastingheffing.