ECLI:NL:RBSGR:2010:BO6562

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/40156
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van vreemdelingenbewaring en de afweging van belangen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 december 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die aan eiser, een 19-jarige man van Afghaanse nationaliteit, was opgelegd door de Minister voor Immigratie en Asiel. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en werd opgelegd op 18 november 2010. Eiser had op 19 november 2010 beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 november 2010, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.J. de Boer, en de verweerder werd vertegenwoordigd door drs. B.H. Wezeman.

De rechtbank overwoog dat bij de beoordeling van de maatregel van bewaring de belangen van eiser en de belangen van de staat tegen elkaar moesten worden afgewogen. Eiser had in het verleden geen identiteitsbewijs kunnen tonen en had zich aan de identificatieplicht onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de Minister in redelijkheid had kunnen stellen dat er zicht was op uitzetting en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank merkte op dat humanitaire aspecten in de zaak van eiser aanwezig waren, maar dat deze niet zwaarder wogen dan de belangen van de staat bij handhaving van de maatregel.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank benadrukte dat zij niet haar eigen oordeel voor dat van de verweerder mocht stellen en dat de beoordelingsruimte van de verweerder in deze context gerespecteerd moest worden. De uitspraak is van belang voor de toepassing van de vreemdelingenwet en de beoordeling van de proportionaliteit van bewaring in vreemdelingenzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 10/40156
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
X,
van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Sneek.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Minister voor Immigratie en Asiel, hierna verweerder, heeft op 18 november 2010 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 19 november 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden. Bij faxbericht van 26 november 2010 heeft verweerder nadere informatie verstrekt en voort nadere stukken ingezonden. Overigens is in het faxbericht achter ‘onderwerp’ vermeld: ‘Beroep van (...)’. Genoemde (...) is de vader van eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat dit moet worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving en dat de bij het faxbericht verstrekte informatie en ingezonden stukken eiser betreffen.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 29 november 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. Op 17 november 2010 omstreeks 21:40 uur zagen politieagenten eiser fietsen zonder licht. Eiser is daarop staande gehouden. Desgevraagd kon eiser geen identiteitsbewijs tonen. De persoonsgegevens die eiser aanvankelijk opgaf, bleken na controle onjuist. Eiser is vervolgens aangehouden ter zake van het niet voldoen aan de identificatieplicht, het opgeven van een valse naam en – nadat de verbalisanten hadden geconstateerd dat er iets mis was met het fietsslot – diefstal dan wel heling van een fiets.
2.3. Uit het dossier is gebleken dat eiser in 2002 – eiser was toen tien jaar – met zijn vader (...) en zijn broer (...) naar Nederland is gekomen. De op 24 februari 2002 door het gezin ingediende asielaanvraag is afgewezen. Dit geldt ook voor de (opvolgende) asielaanvraag van 9 januari 2009. De vader en broer van eiser zijn op 11 augustus 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld, ter fine van uitzetting naar Afghanistan. Eiser is toen niet in bewaring kunnen worden gesteld omdat hij aan staandehouding is ontkomen door weg te vluchten.
2.4. Bij het gehoor (van 18 november 2010) voorafgaand aan zijn inbewaringstelling heeft eiser onder meer verklaard dat hij, als hij in vreemdelingenbewaring wordt gesteld, graag wil worden overgebracht naar Rotterdam omdat zijn vader en broer daar ook zitten.
2.5. In het onder 1.3. vermelde faxbericht van 26 november 2010 heeft verweerder aanvullend bericht dat het verzoek tot afgifte van een laissez passer (lp) ten behoeve van eiser op 25 november 2010 is verzonden naar de lp-afdeling van de DT&V; dat eiser sedert 22 november 2010 is geplaatst in het Detentiecentrum te Zeist; dat eiser – zoals hij ook heeft aangegeven in het vertrekgesprek van 25 november 2010 – thans nog geen asielaanvraag wenst in te dienen; en dat thans nog niet bekend is of eiser bij zijn vader en broer kan worden geplaatst.
2.6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser onder meer het volgende naar voren gebracht. De vader en broer van eiser zouden op 24 november 2010 worden uitgezet naar Kabul in Afghanistan. Tegen die voorgenomen feitelijke uitzetting is op 18 november 2010 bezwaar gemaakt, en connex daaraan is een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening (een zogenoemde spoedvovo). Het zaaknummer van de spoedvovo van vader is Awb 10/40096. Op 23 november 2010 heeft verweerder bericht dat de voorgenomen uitzetting van de vader en broer van eiser is geannuleerd. Zij zijn in de gelegenheid gesteld een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Overigens heeft eiser inmiddels besloten dat hij ook zelf een nieuwe asielaanvraag wenst in te dienen.
Op 26 november 2010 heeft verweerder bericht dat de vreemdelingenbewaring van de vader en broer van eiser is opgeheven wegens dreigende termijnoverschrijding in de nieuwe asielprocedure. Ten aanzien van vader is tevens sprake van medische problematiek, waardoor ook artikel 64 Vw 2000 zich verzet tegen uitzetting. Zoals het er nu naar uitziet zal vader, in verband met diens medische conditie, op korte termijn worden opgenomen in een instelling. Ten aanzien van eiser en zijn broer is verder de in april 2010 aangenomen motie van het tweedekamerlid Spekman van belang. Op grond van die motie zouden eiser en zijn broer, gelet op de lange duur van hun verblijf hier te lande, in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning. Gelet op al deze omstandigheden is er volgens de gemachtigde van eiser geen zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn. Subsidiair is de gemachtigde van eiser van mening dat met een lichter middel dan bewaring kan worden volstaan. De bewaring is derhalve onrechtmatig en dient te worden opgeheven, onder toekenning van schadevergoeding.
2.7. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting allereerst meegedeeld dat hij er niet van op de hoogte is dat de vreemdelingenbewaring van de vader en de broer van eiser op 26 november 2010 is opgeheven. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat hij een schorsing van het onderzoek ter zitting, met het oog op het inwinnen van nadere informatie omtrent (de reden van) de opheffing van de bewaring van de vader en de broer van eiser en het navragen, bij de regievoerder, of deze opheffing gevolgen zou moeten hebben voor (het voortduren van) de bewaring van eiser, niet opportuun acht. Daartoe heeft de gemachtigde van verweerder er op gewezen dat aangenomen mag worden dat het afwikkelen van de asielprocedure en de artikel 64-procedure bij elkaar genomen weliswaar een aantal maanden (de gemachtigde van verweerder schat in zo’n drie of vier maanden) in beslag zal nemen, doch dit maakt op zichzelf niet dat de bewaring van eiser onrechtmatig is. Daaruit volgt immers niet dat er geen zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn is. Als die procedures op niets uitlopen dan is het hele gezin – dus vader, eisers broer en eiser zelf – op enig moment uitzetbaar. De gemachtigde van verweerder heeft in dit verband nog onderstreept dat verweerder volgens zijn beleid in beginsel gezinsleden niet gescheiden uitzet. Dit kan onder bepaalde omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld indien een gezinslid zich aan uitzetting heeft onttrokken of onttrekt. Ten aanzien van hetgeen namens eiser is gesteld omtrent de motie Spekman, heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat niet is gebleken dat eiser voldoet aan de in die motie opgenomen voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning, nog daargelaten dat die motie tot op heden niet is omgezet in beleid. Verder staat het eiser vrij om een nieuwe asielaanvraag in te dienen; daar staat de inbewaringstelling niet aan in de weg. Tot slot heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat een lichter middel dan bewaring niet is aangewezen omdat eiser zich in het verleden aan toezicht heeft onttrokken.
2.8. De rechtbank overweegt als volgt.
In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft,
zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn, niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, zich in het verleden met geweld aan toezicht heeft onttrokken, en onrechtmatig in Nederland is.
Gelet op deze – door eiser niet bestreden – gronden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert. Overigens merkt de rechtbank op dat haar uit het haar ter beschikking gestelde dossier niet is kunnen blijken dat eiser zich in het verleden met geweld aan toezicht heeft onttrokken.
2.9. Met verweerder en op grond van de hiervoor onder 2.7. vermelde argumentatie van verweerder is de rechtbank van oordeel dat, in ieder geval thans, niet worden gezegd dat geen sprake is van zicht op uitzetting van eiser binnen afzienbare termijn.
Voorts overweegt de rechtbank dat bij de beantwoording van de vraag of met een lichter middel dan bewaring kan worden volstaan om de uitzetting te verzekeren, verweerder volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beoordelingsruimte toekomt. In het licht van de gronden van de inbewaringstelling, in het bijzonder de grond dat eiser zich in het verleden aan toezicht heeft onttrokken (waaromtrent de rechtbank hiervoor onder 2.8. wel heeft opgemerkt dat haar niet is kunnen blijken dat eiser zich op enig moment met geweld aan toezicht heeft onttrokken), kan evenmin worden gezegd dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen grond kan worden gezien om van het opleggen van de maatregel van bewaring af te zien en het risico te aanvaarden dat eiser zich niet meer zou melden.
2.10. Het vorenstaande laat onverlet dat de rechtbank oog heeft voor de humanitaire aspecten in de zaak van eiser, die op tienjarige leeftijd, met zijn vader en broer, naar Nederland is gekomen en sedertdien onafgebroken hier te lande heeft verbleven. Eiser is nu negentien jaar, spreekt Nederlands en is, althans zo op het oog, geworteld in de Nederlandse samenleving. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij een tandheelkundige opleiding op HBO-niveau volgt, die hij door zijn inbewaringstelling nu heeft moeten onderbreken.
De rechtbank dient het oordeel van verweerder dat, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, niet met een lichter middel dan bewaring kan worden volstaan, evenwel met de vereiste terughoudendheid te beoordelen en mag niet haar eigen oordeel voor dat van verweerder in de plaats stellen. De rechtbank ziet dan ook geen ruimte om te kunnen oordelen dat aan het belang van eiser bij opheffing van de maatregel een zwaarder gewicht toekomt dan aan het belang dat met de maatregel wordt gediend.
2.11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.H. Pot als griffier op 3 december 2010.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.
Afschrift verzonden: