Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 46963
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 november 2010
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum], van (gestelde) Eritrese nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.S. Nandoe, advocaat te Alkmaar,
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 19 maart 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 26 november 2009 afgewezen. In het besluit heeft verweerder tevens eiseres niet in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Het beroep wordt, voor zover het zich richt tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw, door de rechtbank aangemerkt als bezwaarschrift en zal worden doorgezonden aan verweerder.
2.2 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar asielaanvraag het volgende aangevoerd. Eiseres woonde in Eritrea alleen met haar vader. Op een dag werd haar vader door de veiligheidsmedewerkers van Eritrea meegenomen. Eiseres werd daarop drie weken opgevangen door de buren, vrienden van haar vader. Deze mensen deelden haar mee dat het beter was als eiseres zou onderduiken bij familie van haar in Ethiopië en stuurden haar naar Ethiopië alwaar zij zeven maanden heeft verbleven bij een buurvrouw van die familie.
2.3 Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiseres artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen, omdat zij toerekenbaar ongedocumenteerd is inzake haar reisroute. Verweerder heeft zich in het in het besluit ingelaste voornemen van 9 oktober 2009 tot afwijzing van de aanvraag op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiseres geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen, nu, gelet op haar verklaring, dat zij van [plaats] in Eritrea, per auto, boot, vliegtuig en bus naar Nederland is gereisd, in redelijkheid mag worden verondersteld dat deze reis met documenten te staven zou zijn en dat de verklaring van eiseres dat de reisagent de hele reis voor haar geregeld heeft, als onvoldoende van de hand wordt gewezen.
2.4 Eiseres heeft in de zienswijze en in beroep aangevoerd dat haar ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw is tegengeworpen.
2.5 De rechtbank volgt deze beroepsgrond en overweegt daartoe het volgende. Eiseres heeft in de zienswijze aangevoerd dat zij tijdens haar reis voortdurend onder druk werd gezet om extra te betalen en dat zij door een medewerker van haar reisagent is verkracht. Verweerder heeft daarop in het bestreden besluit als volgt gereageerd:
“Ten aanzien van de stellingen inzake het ontbreken van reisdocumenten wordt het volgende overwogen. Allereerst is van belang dat de omstandigheid dat iemand minderjarig was, onder druk is gezet voor meer geld of (hoe triest ook) verkracht is ten tijde van de reis hem of haar niet ontslaat van de eigen verantwoordelijkheid in het aantonen van het reisverhaal. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van de ABRS van 29 december 2008 (200803191/1).” (de rechtbank begrijpt: de Raad van State, ook: LJN BG9599).
2.6 De rechtbank is met eiseres van oordeel dat gelet op de omstandigheden, waaronder zij heeft geleefd ten tijde van de reis, waarbij zij, als minderjarige onder druk is gezet en verkracht, het voorstelbaar is te achten dat zij een grotere mate van afhankelijkheid van de reisagent voelde dan de minderjarige in de zaak waarnaar verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen, aangezien in die zaak geen sprake was van afpersing en verkrachting van de minderjarige. De conclusie is dan ook dat het besluit op dit punt ontoereikend is gemotiveerd.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders standpunt dat eiseres haar reis niet op andere wijze heeft onderbouwd door afdoende concrete en verifieerbare verklaringen, evenmin deugdelijk gemotiveerd. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.
2.8 In C4/3.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 staat het volgende. In het geval dat een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, geeft hij blijk van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen.
2.9 Eiseres heeft in de zienswijze aangevoerd dat eiseres in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat zij niet wist hoe laat zij naar Frankrijk is vertrokken en hoe laat zij daar aankwam, aangezien dit niet aan haar is gevraagd.
2.10 In het bestreden besluit heeft verweerder hierop gereageerd met de stelling dat dit onvoldoende is om het gebrek aan informatie niet te mogen tegenwerpen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank geen adequate reactie. In redelijkheid kan niet worden tegengeworpen dat eiseres geen informatie heeft gegeven over details van haar reis waarnaar zij niet is gevraagd.
2.11 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder niet, althans niet zonder nadere motivering, het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres heeft kunnen betrekken. Daaruit vloeit voort dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielrelaas van eiseres dient te worden beoordeeld binnen het toetsingskader van de positieve overtuigingskracht, zodat verweerder evenmin deugdelijk heeft gemotiveerd dat de aanvraag van eiseres niet is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel.
2.12 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.13 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.I. de Vreese-Rood, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.