ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5266

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 16055
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en voornemenprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 november 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, van Iraakse nationaliteit, had op 23 januari 2008 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 29 januari 2008 werd verleend. Echter, op 23 april 2010 trok verweerder deze vergunning in, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig bekeken. Eiser voerde aan dat hij bedreigd werd in Irak en dat de situatie in zijn woonwijk verslechterd was. Verweerder had echter de aanvraag afgewezen op basis van de stelling dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk bedreigd werd. De rechtbank oordeelde dat verweerder in strijd met artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit had gehandeld door geen nieuw voornemen uit te brengen na het horen van nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, waarbij de rechtbank verweerder ook veroordeelde in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van de voornemenprocedure in asielzaken en de noodzaak voor verweerder om nieuwe feiten en omstandigheden tijdig te communiceren aan de vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 16055
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 november 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op 1[geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. de Jong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 23 januari 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft bij besluit van 29 januari 2008 aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Bij besluit van 23 april 2010, verzonden op 26 april 2010, heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 24 september 2010 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder is vertegenwoordigd door gemachtigde voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan worden afgewezen indien de grond voor verlening is komen te vervallen.
2.3 Bij het besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, wordt voorts beoordeeld of een verblijfsvergunning asiel kan worden verleend op een van de overige gronden van artikel 29 van de Vw.
2.4 Ingevolge artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) wordt, wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden:
a. bekend worden, of
b. reeds bekend waren, maar naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling anders worden beoordeeld of gewogen,
die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn en
verweerder voornemens blijft de aanvraag af te wijzen, dit aan de vreemdeling meegedeeld en wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
2.5 In zijn beleid heeft verweerder in C15/6.2 van de Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc) onder meer het volgende opgenomen:
“Het opnieuw uit te brengen voornemen
Wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen nieuwe feiten of omstandigheden bekend worden, of indien reeds bekende feiten en omstandigheden anders worden beoordeeld of gewogen, kan het voorkomen dat het voornemen tot afwijzen blijft bestaan, maar dat, gemeten naar de nieuwe stand van zaken, niet alle dragende overwegingen in het voornemen zijn opgenomen. In dat geval wordt een nieuwe voornemenprocedure gestart.”
2.6 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is soenniet en was woonachting in een soennitische wijk [wijk]h in Baghdad. Die wijk wordt omgeven door sji’itische wijken. Vanwege omringende vijandigheid, in zijn geval tevens door zijn achternaam en de omstandigheid dat de bewoners van zijn woonwijk ook van binnen uit – door Al Qaida en Al-Dawlah Al-Islamiyah – geterroriseerd werden, kon eiser zich niet buiten de wijk begeven. Eiser is van mening dat hij te vrezen had slachtoffer te worden van fanatieke en moorddadige “religieuze” groeperingen binnen [wijk]h.
2.7 Eiser heeft in zijn nader gehoor van 23 maart 2010 aangevoerd dat de situatie in Irak, in het bijzonder in de wijk [wijk]h te Baghdad niet verbeterd is maar veeleer verslechterd omdat de daar aanwezig islamitische groeperingen Al Qaida en Al-Dawlah Al-Islamiyah steeds machtiger zijn geworden. Hij heeft verklaard dat in de periode dat hij in Irak was wel sprake is geweest van bedreigingen jegens hem en zijn familie. Via sms zouden er boodschappen zijn verzonden naar zijn vader omdat eiser en zijn familie de islam niet praktiseerden en aldus niet als echte moslims werden beschouwd. Eiser heeft aangegeven dat in de tuin zitten met familie en het drinken van alcohol verboden was. Hij heeft (na zijn vertrek uit Irak) van zijn familie in Irak gehoord dat bewapende mensen, behorend tot Al Qaida of Al Dawlah Al-Islamiyah, zijn ouderlijke woning op 5 april 2008 met explosieven hebben verwoest. Ook heeft hij van zijn oom begrepen dat er leuzen op het huis waren geschreven en dat eiser en zijn vader nog steeds worden bedreigd. Ter onderbouwing heeft eiser bij zijn aanvullende zienswijze een brief van het hoofd van het Politiebureau [naam] overgelegd.
2.8 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Eiser komt niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning op één van de overige gronden van artikel 29 van de Vw. Verweerder verwijt eiser de omstandigheden bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw. Het relaas van eiser mist positieve overtuigingskracht en is ongeloofwaardig.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Eiser heeft in beroep onder meer aangevoerd dat nu verweerder ineens geen geloof meer hecht aan eisers relaas, omdat hij alsnog spreekt over de bedreigingen van het gezin waartoe hij behoort, verweerder een nieuw voornemen uit had moeten brengen alvorens tot besluitvorming over te gaan. Ter zitting heeft eiser aanvullend aangevoerd dat het op verweerders weg had gelegen een nieuw voornemen uit te brengen, aangezien de belangrijkste redenen voor de intrekking van de verblijfsvergunning niet in het voornemen van 6 januari 2010 zijn vermeld. De rechtbank vult de rechtsgronden aan en begrijpt dat wordt gedoeld op artikel 3.119 van het Vb.
2.10 In het voornemen van 6 januari 2010 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser wordt gevolgd in zijn verklaringen waar het zijn vertrek vanwege de algehele onveilige situatie betreft en het feit dat gewapende groeperingen het dagelijks leven onmogelijk maakten waardoor eiser niet langer in staat was buiten zijn wijk deel te nemen aan het maatschappelijk leven en zijn werkzaamheden als autohandelaar uit te oefenen. Voorts heeft verweerder overwogen dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij nimmer persoonlijk problemen heeft ondervonden.
2.11 In de zienswijze van 17 februari 2010 en bij aanvullende zienswijze van 19 maart 2010 heeft eiser op het voornemen gereageerd. Bij aanvullende zienswijze heeft eiser een brief van het hoofd van het Politiebureau [naam] overgelegd die hij per e-mail heeft ontvangen. Uit die brief blijkt dat het huis – dat onder meer aan eiser toebehoort – op 5 april 2008 is aangevallen door terroristen. Dit heeft geleid tot materiële schade aan het huis. Ook blijkt uit deze brief dat de eigenaren van het huis enkele malen zijn bedreigd.
2.12 Op 23 maart 2010 heeft verweerder, naar aanleiding van het voornemen tot intrekken van de verblijfsvergunning asiel, een gehoor gehouden. Uit het rapport van dit gehoor blijkt dat inhoudelijk voornamelijk gesproken is over de aanslag op 5 april 2008 waar voornoemde brief op ziet en de leuzen die voorafgaande aan de aanslag op eisers huis zouden zijn geschreven.
2.13 In het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van de zienswijzen en het gehoor van 23 maart 2010 nadrukkelijk de door eiser gestelde bedreigingen in Irak bij de besluitvorming betrokken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag een op hem en zijn familie gerichte actie was, noch dat sprake zou zijn geweest van persoonlijke bedreigingen jegens eiser en/of zijn vader voorafgaande aan die aanslag.
2.14 Uit voorgaande gang van zaken leidt de rechtbank af dat verweerder – gezien het feit dat hij een nader gehoor heeft gehouden naar aanleiding van de zienswijzen en de daarbij ingebrachte stukken – kennelijk van mening was dat door eiser feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die van aanmerkelijk belang kunnen zijn voor de beslissing en de kern van het relaas treffen. Dat verweerder de zienswijzen ook als zodanig heeft geïnterpreteerd vindt bevestiging in de inhoud van het gehoor van 23 maart 2010 en de (nieuwe) dragende overwegingen die verweerder vervolgens ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. Derhalve had verweerder ingevolge artikel 3.119 van het Vb dit aan de vreemdeling mede moeten delen en eiser in de gelegenheid moeten stellen zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
2.15 Ter zitting heeft verweerder verzocht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 oktober 2002 (LJN: AH9079 en JV 2002, 436) is de voornemenprocedure, die in asielzaken in de plaats is gekomen van de bezwaarprocedure, een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op de aanvraag. Met de mogelijkheid om – in dit geval – in het besluit pas te motiveren op welke gronden het door eiser gedane verzoek wordt afgewezen, wordt onvoldoende recht gedaan aan die waarborg. Deze tekortkoming kan niet worden gedekt met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), noch met toepassing van 8:72, derde lid, van de Awb.
2.16 Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft vanwege het vorenoverwogene geen bespreking meer.
2.17 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het besluit is genomen in strijd met het ter uitvoering van artikel 3.119 Vb gevoerde beleid. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 23 april 2010;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,-- te betalen aan eiser in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J.V. van Venrooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2010.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.