ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5263

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 16193
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en voornemenprocedure

In deze zaak heeft eiser op 14 november 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is door verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, bij besluit van 27 april 2010 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De openbare behandeling van het geschil vond plaats op 11 november 2010, waarbij eiser niet zelf aanwezig was, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Hol. Verweerder was vertegenwoordigd door mr. A.J. Hakvoort van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het bestreden besluit getoetst aan de beroepsgronden van eiser. Eiser stelde dat verweerder had nagelaten een nieuw voornemen uit te brengen voordat het besluit werd genomen, en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze in te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ambtsbericht waar verweerder naar verwees, dateerde van 30 maart 2009, en dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die een nieuwe voornemenprocedure vereisten. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser faalde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen gronden gevonden om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 november 2010, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 16193
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 november 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Pakistaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A. Hol, advocaat te Haarlem,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 14 november 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 27 april 2010 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 november 2010. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde voornoemd. Verweerder is vertegenwoordigd door gemachtigde voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 In artikel 39, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) is bepaald dat indien Onze Minister voornemens is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of het verlengen van de geldigheidsduur ervan af te wijzen, dan wordt vreemdeling hiervan, onder opgave van redenen, schriftelijk mededeling gedaan. Het schriftelijk voornemen wordt aan de vreemdeling meegedeeld door uitreiking of toezending ervan. In het tweede lid van hetzelfde artikel is bepaald dat de vreemdeling zijn zienswijze schriftelijk naar voren kan brengen binnen de door Onze Minister bepaalde redelijke termijn.
2.3 Ingevolge artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) wordt, wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden:
a. bekend worden, of
b. reeds bekend waren, maar naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling anders worden beoordeeld of gewogen,
die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn en
verweerder voornemens blijft de aanvraag af te wijzen, dit aan de vreemdeling meegedeeld en wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
2.4 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In C15/6.1 van de Vc is opgenomen dat het moet gaan om feiten en omstandigheden die van aanmerkelijk belang kunnen zijn voor de te nemen beslissing. Het betreft hier in ieder geval resultaten van onderzoek (zoals door de Minister van Buitenlandse Zaken) en feiten en omstandigheden die, hetzij door het bekend worden, hetzij door een andere beoordeling of weging, een nieuw licht werpen op de geloofwaardigheid van het relaas van de asielzoeker. Indien nieuwe informatie van de zijde van de asielzoeker wordt ingebracht, is van belang dat het moet gaan om feiten en omstandigheden die ook bij de asielzoeker niet eerder bekend waren en die daardoor niet eerder in de procedure konden worden ingebracht. Indien aan deze voorwaarde is voldaan, behoeft dit niet in alle gevallen te leiden tot een nieuw voornemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder heeft nagelaten voorafgaand aan het bestreden besluit een nieuw voornemen uit te brengen en dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen. Derhalve heeft verweerder in strijd met artikel 39 van de Vw gehandeld. Ter zitting heeft eiser deze beroepsgrond aangevuld met de opmerking dat bedoeld is aan te voeren dat sprake is van een schending van artikel 3:119 van het Vb. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser gesteld dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder een nieuw ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Pakistan bij de beoordeling heeft betrokken. Dit ambtsbericht dateert van na het uitgebrachte voornemen, derhalve had een nieuwe voornemenprocedure gestart moeten worden.
2.6 Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het ambtsbericht van 30 maart 2010 met het kenmerk DPV/AM-424/08/70643. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat in het besluit abusievelijk 2010 is opgenomen terwijl dit 2009 had moeten zijn.
2.7 Eiser heeft zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.8 De rechtbank stelt vast dat het ambtsbericht met het door verweerder aangegeven kenmerk dateert van 30 maart 2009. Derhalve is in het bestreden besluit wegens een schrijffout de verkeerde datum opgenomen en is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 3.119 Vb. Derhalve faalt de beroepsgrond.
2.9 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
2.10 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2010.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.