ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5258

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 16198
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige verklaringen en gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 november 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had op 15 mei 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de minister voor Immigratie en Asiel op 15 april 2010 afgewezen, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 29 oktober 2010 behandeld, waarbij eiser niet in persoon aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser en de relevante wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over bedreigingen door zijn ex-schoonfamilie ongeloofwaardig waren. De rechtbank overwoog dat als eiser werkelijk vreesde voor zijn leven, hij niet vrijwillig naar Algerije zou terugkeren. Bovendien had eiser geen aangifte gedaan van de bedreigingen bij de Italiaanse autoriteiten, wat zijn claims verder ondermijnde.

De rechtbank concludeerde dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, gezien zijn strafrechtelijke antecedenten. Eiser had in het verleden een gevangenisstraf van 10 dagen ondergaan voor bedreiging. De rechtbank volgde het beleid dat een aanvraag voor asiel kan worden afgewezen indien de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd. Eiser's argument dat hij slechts éénmaal was veroordeeld, werd niet als voldoende weerlegging van het beleid beschouwd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen grond was om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 16198
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 november 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Algerijnse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. O.C. Bondam, advocaat te Wassenaar,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 15 mei 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 15 april 2010 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 Op 27 oktober 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010. Eiser noch gemachtigde is, met bericht, niet in persoon verschenen ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 In paragraaf C4/3.11.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) staat dat op verschillende manieren duidelijk kan worden dat een asielzoeker een misdrijf heeft gepleegd, dat aanleiding kan zijn om de verblijfsvergunning te weigeren. Voorts is in C4/3.11.1.1 van de Vc bepaald dat het beleid, zoals omschreven in B1/4.4 van de Vc, van overeenkomstige toepassing is.
2.3 In paragraaf B1/4.4 van de Vc is als beleid neergelegd dat een aanvraag (onder meer) wordt afgewezen indien sprake is van strafrechtelijke antecedenten. Indien sprake is van een misdrijf en de vreemdeling ter zake hiervan is veroordeeld wordt de aanvraag afgewezen.
2.4 Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 27 mei 2009 blijkt dat eiser op 7 mei 2008 twee strafbare feiten in de zin van artikel 285, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) heeft gepleegd en daarvoor op 14 maart 2009 onherroepelijk is veroordeeld tot 10 dagen gevangenisstraf.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is in 1989 uit Algerije gevlucht en heeft vervolgens verblijf gehad in Italië. Voorts is hij naar eigen zeggen op 26 oktober 2000 naar Nederland gekomen. Eiser is Algerije ontvlucht omdat hij vreest gedood te worden door mensen van Front Islamique du Salut (hierna: FIS), waarbij ook zijn ex-schoonfamilie is aangesloten.
2.6 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Verweerder heeft het relaas van eiser ongeloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder de omstandigheden bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) betrokken en geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29 van de Vw.
2.7 In artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2.8 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Ter onderbouwing stelt eiser dat hij sinds 1989 slechts éénmaal is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat eiser daarom een gevaar vormt voor de openbare orde.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich conform zijn beleid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Voor die conclusie is volgens B1/4.4 van de Vc voldoende dat eiser is veroordeeld vanwege een misdrijf. Nu eiser het door verweerder gehanteerde beleid niet ter discussie heeft gesteld leidt de enkele stelling dat eiser slechts éénmaal is veroordeeld wegens een misdrijf niet tot een ander oordeel.
2.10 Voorts is door eiser (summierlijk) gesteld dat ten onrechte geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van eiser dat hij bedreigd wordt door zijn ex-schoonfamilie. Ter onderbouwing heeft eiser aangevoerd dat hij in detail duidelijk heeft gemaakt hoe hij bedreigd werd.
2.11 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van eiser dat hij bedreigd wordt door zijn schoonfamilie ongeloofwaardig zijn. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat indien eiser zijn schoonfamilie werkelijk vreesde hij niet vrijwillig vanwege de verkoop van een auto terug zou keren naar Algerije. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat de ex-schoonbroer, [naam], meerdere malen bij eiser op bezoek is geweest in Italië, maar geen enkele poging heeft ondernomen om eiser te doden. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser van de bedreigingen van zijn ex-schoonfamilie geen aangifte heeft gedaan bij de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij geloofwaardig heeft verklaard door in detail te verklaren omdat in detail verklaren nog niet betekent dat ook geloofwaardig is verklaard.
2.12 Eiser stelt ten slotte dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden. Ter onderbouwing voert eiser aan dat zijn vrees in het licht van wat hij naar voren heeft gebracht aannemelijk is.
2.13 Nu eiser het aanwezig zijn van een reëel risico onderbouwt met de verwijzing naar een aannemelijk relaas en daarvan zoals hiervoor is overwogen geen sprake is, is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond geen doel treft.
2.14 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
2.15 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2010.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.