ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5252

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 24678
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing verblijfsvergunning asiel op grond van onvoldoende zorgvuldige procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 november 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Nigeriaanse afkomst, had op 22 september 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 11 juni 2010 door verweerder afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij in Nigeria werd vervolgd vanwege zijn politieke overtuiging en lidmaatschap van de All Nigerian People’s Party (ANPP). Tijdens de behandeling van de zaak op 29 oktober 2010 is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de dragende overwegingen van het bestreden besluit afweken van die van het voornemen. Verweerder had in de besluitvorming nieuwe feiten en omstandigheden niet voldoende in overweging genomen, en had eiser niet de gelegenheid geboden om te reageren op het overgelegde politierapport, dat als deskundigenbericht kan worden aangemerkt. Dit was in strijd met de voornemenprocedure, die vereist dat de vreemdeling de kans krijgt om te reageren op de redenen voor afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende zorgvuldig had gehandeld, waardoor het beroep van eiser slaagde.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 11 juni 2010 en droeg verweerder op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,--. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de rechten van de vreemdeling in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 24678
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 november 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J. de Jong, advocaat te Utrecht,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 22 september 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 juni 2010 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is van Nigeriaanse afkomst. Hij heeft in de periode vanaf omstreeks 1996 tot en met maart 2009 in de Verenigde Staten (hierna: VS) gewoond. Sinds 2001 is hij sympathisant van de All Nigerian People’s Party (hierna: ANPP). Sinds 2006 is eiser lid van deze partij. In 2001 en 2003 heeft eiser een partijbijeenkomst in Nigeria bijgewoond. Tijdens deze bijeenkomsten heeft de politie geweld geuit richting de aanwezigen op die bijeenkomsten. In maart 2009 is eiser naar Nigeria teruggekeerd en actief lid geworden van de ANPP. Eind mei 2009 is eiser door de politie opgepakt. Hij is twee maanden gedetineerd geweest. In die periode is hij mishandeld en gemarteld. Eind juli 2009 is hij vertrokken naar de VS. Omdat hij daar niet meer rechtmatig kon verblijven is eiser teruggekeerd naar Nigeria waar hij is ondergedoken om in september 2009 Nigeria definitief te verlaten. Eiser vreest door de autoriteiten van Nigeria te worden vermoord vanwege zijn politieke overtuiging.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Verweerder acht het asielrelaas niet geloofwaardig. Er is geen sprake van een schending van artikel 3 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Er is geen reden om op grond van artikel 29 Vw een verblijfsvergunning te verstrekken.
2.3 In beroep voert eiser hier tegen aan dat hij – nadat door verweerder het voornemen is uitgebracht – nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, te weten een krantenartikel van 29 november 2009 dat verschenen is in [krant]. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet alle dragende overwegingen van het bestreden besluit in het voornemen heeft opgenomen en dat verweerder eerst een nieuw voornemen uit had moeten brengen alvorens tot het bestreden besluit te komen.
2.4 Ter zitting heeft eiser in aanvulling hierop aangevoerd dat na het slaan van het voornemen, bij zienswijze van 16 november 2009 en 12 januari 2010 door eiser een groot aantal documenten is overgelegd. Eén van deze documenten is door verweerder onderzocht en mogelijk echt bevonden. Eiser stelt dat de overgelegde documenten van essentieel belang zijn geweest voor de te nemen beslissing en dat deze een nieuw licht werpen op de geloofwaardigheid van het relaas van eiser. Dit kan worden verduidelijkt aan de hand van hetgeen in het voornemen en de bestreden beschikking is gesteld. In het voornemen van 30 oktober 2009 wordt gesteld dat
“Nu betrokkene zijn ANPP lidmaatschap op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, wordt er tevens geen geloof gehecht aan de problemen die hij als gevolg hiervan in Nigeria stelt te hebben ondervonden of in de toekomst vreest te zullen ondervinden.”
Na het voornemen heeft eiser onder andere een originele lidmaatschapskaart overgelegd, zodat de stelling dat eiser zijn lidmaatschap niet aannemelijk heeft gemaakt, niet langer opgaat. Bovendien worden in het voornemen een groot aantal tegenstrijdige verklaringen tegengeworpen, welke aan de hand van de nieuwe documenten anders gewogen of beoordeeld hadden dienen te worden. Ook het feit dat in de bestreden beschikking geheel nieuwe argumenten ten aanzien van de nieuwe documenten en de geloofwaardigheid naar voren worden gebracht, onderbouwt reeds dat eiser opnieuw in staat had moeten worden gesteld zijn zienswijze hierop naar voren te brengen. Nu eiser deze mogelijkheid niet heeft gehad en nu de inhoudelijke argumenten eerst in de bestreden beschikking naar voren zijn gebracht, is eiser ernstig geschaad in zijn procesbelangen. Eiser stelt dat hij opnieuw had dienen te worden gehoord omtrent de nieuwe documenten en de nieuwe argumenten. In ieder geval had eiser in de gelegenheid moeten worden gesteld hierop een reactie te geven door het uitbrengen van een nieuw voornemen waarop hij zijn zienswijze had kunnen geven.
Eiser merkt voorts op dat in onderhavig geval in de bestreden beschikking artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw niet langer wordt tegengeworpen en er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van het beleid zoals verwoord in C15/6 van de Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc). Als gevolg hiervan zijn er geen dragende overwegingen ten aanzien van de nieuwe documenten in een nieuw voornemen opgenomen. Eiser stelt dan ook dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en een nieuwe voornemenprocedure behoort te worden gestart.
2.5 De rechtbank vult de rechtsgronden aan en begrijpt dat eiser een beroep doet op artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit (hierna: Vb).
2.6 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat ook hij voornoemde beroepsgrond (zie r.o. 2.4) als een beroep op artikel 3.119 Vb heeft opgevat. Voorts heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat eiser thans heeft aangeven dat de beroepsgrond zich uitstrekt tot alle documenten die bij de zienswijze van 16 november 2009 zijn overgelegd en zich niet beperkt tot het krantenartikel dat bij aanvullende zienswijze van 12 januari 2010 is overgelegd. Hierbij heeft verweerder expliciet opgemerkt dat hij geen bezwaar heeft tegen toelating van de aanvullende onderbouwing van voornoemde beroepsgrond omdat hierdoor zijn standpunt omtrent de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet verandert.
2.7 De rechtbank acht – gelet op het voorgaande – de aanvullende onderbouwing van de beroepsgrond niet in strijd met de goede procesorde en zal deze dan ook bij de beoordeling betrekken.
2.8 In beroep heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij geen nieuw voornemen hoeft uit te brengen omdat alle dragende overwegingen omtrent de geloofwaardigheid van het asielrelaas reeds zijn opgenomen in het door hem uitgebrachte voornemen dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Weliswaar wordt artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw eiser niet langer tegengeworpen, maar er is geen sprake van een situatie waarin nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden of anders dienen te worden beoordeeld of gewogen.
2.9 Ingevolge artikel 3.119 van het Vb wordt, wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden:
a. bekend worden, of
b. reeds bekend waren, maar naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling anders worden beoordeeld of gewogen, die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn en verweerder voornemens blijft de aanvraag af te wijzen, dit aan de vreemdeling meegedeeld en wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
2.10 In zijn beleid heeft verweerder in C15/6.2 van de Vc onder meer het volgende opgenomen:
“Het opnieuw uit te brengen voornemen
Wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen nieuwe feiten of omstandigheden bekend worden, of indien reeds bekende feiten en omstandigheden anders worden beoordeeld of gewogen, kan het voorkomen dat het voornemen tot afwijzen blijft bestaan, maar dat, gemeten naar de nieuwe stand van zaken, niet alle dragende overwegingen in het voornemen zijn opgenomen. In dat geval wordt een nieuwe voornemenprocedure gestart.”
2.11 De rechtbank is van oordeel dat de dragende overwegingen waarop het bestreden besluit is gebaseerd afwijken van de overwegingen waarop het voornemen is gebaseerd. Daartoe zijn de volgende omstandigheden van belang. Verweerder werpt eiser artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw niet langer tegen waardoor hij een ander toetsingskader heeft gehanteerd. Daarnaast heeft verweerder meerdere dragende overwegingen met betrekking tot alle overgelegde documenten betrokken bij de besluitvorming. Ook heeft verweerder Bureau Documenten expliciet opdracht geven om onderzoek te doen naar het overgelegde politierapport. Dit onderzoek kan aangemerkt worden als een deskundigenbericht. Dit rapport heeft verweerder niet alvorens tot het bestreden besluit te komen, aan eiser toegezonden met de mogelijkheid om hier een reactie op te geven. De rechtbank overweegt dat verweerder door het laten uitvoeren van een dergelijk onderzoek kennelijk van mening is geweest dat het overgelegde politierapport van aanmerkelijk belang zou kunnen zijn bij de besluitvorming.
2.12 De rechtbank is voorts van oordeel dat een fundamenteel element van de voornemenprocedure er in gelegen is de vreemdeling de mogelijkheid te bieden te reageren op de redenen die verweerder heeft om zijn aanvraag af te wijzen. Dat de vreemdeling pas bij de rechtbank kan reageren op die (dragende) beweegredenen van verweerder acht de rechtbank niet passen bij de taakverdeling tussen rechtbank en bestuursorgaan nu van haar een vrij terughoudende toetsing wordt verlangd. Derhalve heeft verweerder onvoldoende zorgvuldig gehandeld en slaagt het beroep.
2.13 Ter zitting heeft verweerder verzocht in voorkomend geval de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 oktober 2002 (LJN: AH9079 en JV 2002, 436) is de voornemenprocedure, die in asielzaken in de plaats is gekomen van de bezwaarprocedure, een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op de aanvraag. Met de mogelijkheid om – in dit geval – in het besluit pas te motiveren op welke gronden het door eiser gedane verzoek wordt afgewezen wordt onvoldoende recht gedaan aan die waarborg. Deze tekortkoming kan niet worden gedekt met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), noch kunnen met toepassing van 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen in stand worden gelaten.
2.14 Gelet op het voorgaande heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 3.119 van het Vb en het ter uitvoering van deze bepaling gevoerde beleid. Het bestreden besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking Verweerder zal opgedragen worden een nieuw besluit te nemen.
2.15 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 11 juni 2010;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,-- te betalen aan eiser in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2010.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.