Nevenzittingsplaats Haarlem
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 augustus 2010
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Guinese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem,
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Wantenaar, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Bij besluit van 4 september 2009 heeft verweerder eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (hierna: Vw). Bij besluit van 17 december 2009 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Op grond van de stukken van de zaak en de zitting staat het volgende vast. Eiser heeft met andermans paspoort geprobeerd naar Canada te reizen. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat eiser bij onherroepelijk vonnis van 13 mei 2008 door de politierechter te Haarlem is veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf wegens overtreding van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2.2 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw kan een vreemdeling door verweerder ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l van de Vw.
2.3 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In A5/2 van de Vc is onder meer bepaald dat vreemdelingen met toepassing van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw ongewenst kunnen worden verklaard in gevallen waarin wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd was eiser ongewenst te verklaren op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw en dat geen schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) aan de orde is. Derhalve dient nog beoordeeld te worden of verweerder op grond van de door eiser aangevoerde omstandigheden had moeten afzien van de ongewenstverklaring van eiser.
2.5 In beroep voert eiser hier tegen aan dat de ongewenstverklaring in strijd is met artikel 3 EVRM. Eiser heeft ter onderbouwing aangevoerd dat nu de Guinese ambassade hem geen laissez passer (hierna: LP) wenst te verlenen en hij – indien de ongewenstverklaring in stand blijft – strafbaar is bij een verblijf in Nederland, hij door toedoen van verweerder staatloos wordt. Vanwege voornoemde overmachtssituatie stelt eiser buiten zijn schuld niet in staat te zijn te vertrekken uit Nederland. Hierdoor komt hij in een onmenselijke situatie te verkeren, aldus eiser.
2.6 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de veroordeling van eiser wordt aangenomen dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, terwijl hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder ziet geen aanleiding om op grond van hetgeen door eiser is aangevoerd af te zien van de ongewenstverklaring.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat voor de stelling dat een ongewenstverklaring leidt tot staatloosheid geen grondslag bestaat.
2.8 Ter onderbouwing van zijn stelling – dat hij ondanks zijn wil om te vertrekken hij daartoe buiten zijn schuld niet in staat is – heeft eiser verklaringen van de Guinese ambassade van 30 juli 2009 en 8 maart 2010 overgelegd waaruit blijkt dat hem geen LP wordt verleend. Ter ondersteuning van de stelling dat eiser alles in het werk stelt om te vertrekken heeft M. Licher, werkzaam bij Vluchtelingenwerk, ter zitting aangegeven dat in het kader van het “ex-amv project” waar eiser aan deelneemt gepoogd wordt in Guinee documenten ten behoeve van zijn terugkeer te bemachtigen. Daartoe worden diverse instelling en organisaties in Guinee benaderd.
2.9 Naar het oordeel van de rechterbank heeft verweerder in de voornoemde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om niet over te gaan tot ongewenstverklaring. Zoals ter zitting door verweerder is betoogd is niet gebleken dat alle mogelijkheden om terug te keren naar Guinee door eiser zijn benut. Uit voornoemde verklaringen blijkt slechts in zijn algemeenheid dat geen LP kan worden afgegeven aan een persoon die de Guinese nationaliteit niet kan aantonen. Voorts blijkt uit de verklaring van Licher dat in het kader van eisers begeleiding in het kader van het “ex-amv project”, nog actie wordt ondernomen om de nationaliteit en identiteit van eiser vast te stellen waardoor de terugkeer naar Guinee gerealiseerd kan worden. De conclusie dat eiser nooit in bezit van een LP gesteld zal worden en dat hij nimmer naar Guinee kan vertrekken kan dan ook niet getrokken worden. Nog afgezien van het feit of een situatie zoals door eiser beschreven kan leiden tot een schending van artikel 3 EVRM, is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet uit Nederland kan vertrekken.
2.10 Ten aanzien van de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam van 5 maart 2006 (Awb 05/31107) overweegt de rechtbank dat het in onderhavig geval niet gaat om een vergelijkbare situatie. In dat geval ging het om een vreemdeling die een aanvraag had ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken”. Verder had de vreemdeling in die zaak, ter ondersteuning van zijn stelling dat hij staatloos was en niet uit Nederland kon vertrekken, verscheidene stukken overgelegd, die door verweerder onvoldoende bij de beoordeling waren betrokken. Ook dat doet zich in dit geval niet voor.
2.11 Verzoekers beroep op overmacht, onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 januari 2007 (21-003676-06) kan evenmin slagen, nu, zoals hiervoor is overwogen vooralsnog niet is gebleken dat eiser niet uit Nederland kan vertrekken. Gelet daarop is er dan ook geen grond voor het oordeel dat verzoeker zich in een overmachtssituatie bevindt.
2.12 Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet overeenkomstig de beleidsregels mag handelen omdat de gevolgen voor eiser wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de tot de beleidsregels van verweerder te dienen doelen. Deze stelling treft geen doel. Bij de belangenafweging die verweerder dient te maken alvorens tot ongewenstverklaring over te kunnen gaan moeten reeds alle betrokken belangen en bijzondere omstandigheden worden betrokken, zodat artikel 4:84 Awb in dit verband geen toegevoegde waarde heeft.
2.13 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
2.14 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J.V. van Venrooij, griffier. De beslissing is op 4 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.