ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4953

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-925998-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarige en onttrekking aan wettig gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren op 23 juni 1994, en aan onttrekking aan het wettig gezag van deze minderjarige. De verdachte, een 32-jarige man, heeft gedurende een periode van meer dan een jaar ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, die op dat moment tussen de 12 en 16 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer elkaar op een spelletjeswebsite hebben ontmoet en dat zij meerdere keren seksueel contact hebben gehad, waarbij de verdachte ook gebruik maakte van handboeien en een vibrator. De verdachte heeft het slachtoffer gedurende drie dagen onttrokken aan het wettig gezag van haar moeder door haar onderdak te bieden in zijn woning.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering en een behandeling bij De Waag moet volgen. Daarnaast is er een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de autistische stoornis van de verdachte en zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid. De benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank oordeelde dat zij niet als slachtoffer kan worden aangemerkt in deze zaak. De rechtbank heeft de straffen gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 245 en 279, die betrekking hebben op ontucht en onttrekking aan wettig gezag.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/925998-09
Datum uitspraak: 23 november 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] in 1976,
adres: [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 november 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 1 september 2008 tot en met 19 november 2009 te 's-Gravenhage, met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of;
- een vibrator in de vagina van [slachtoffer] gebracht/geduwd en/of;
- [slachtoffer] met handboeien vastgebonden en/of;
- [slachtoffer] getongzoend en/of zuigzoenen gegeven;
art 245 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 1 september 2008 tot en met 19 november 2009 te 's-Gravenhage met [slachtoffer], geboren op 23 juni 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het tongzoenen van [slachtoffer] en/of
- het geven van zuigzoenen aan [slachtoffer] en/of
- het vastbinden met handboeien van [slachtoffer] en/of
- het duwen van een vibrator in de vagina van [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer];
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in de periode van 17 november tot en met 19 november 2009 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren 23 juni 1994), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen die [slachtoffer] onderdak verschaft in zijn woning;
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Het bewijs
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een persoon tussen de 12 en 16 jaar, namelijk met [slachtoffer], terwijl hij ten tijde van het plegen van dit feit zelf meerderjarig (te weten: 32 jaar) was. Onder feit 1 primair is meer in het bijzonder ten laste gelegd dat verdachte daarbij tevens het lichaam van [slachtoffer] zou zijn binnengedrongen, hetgeen onder feit 1 subsidiair als bestandsdeel is weggelaten.
Verdachte wordt voorts onder feit 2 verweten dat hij [slachtoffer] gedurende een periode van drie dagen heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, namelijk door haar gedurende genoemde drie dagen onderdak in zijn woning te verschaffen.
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte feit 1 primair en feit 2 heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte van feit 1 primair en feit 2 moet worden vrijgesproken. Weliswaar kunnen de onder 1 primair ten laste gelegde handelingen bewezen worden verklaard, doch gelet op de persoonlijkheid van verdachte en de concrete omstandigheden in deze zaak, acht de raadsman het subsidiair ten laste gelegde het meest passend bij de situatie. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman opgemerkt dat er bij verdachte geen opzet op dit feit aanwezig is geweest.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, die blijken uit de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen en waarover tussen de officier van justitie en de verdediging ter zitting geen discussie is geweest.1
Verdachte en [slachtoffer] hebben elkaar op 13 september 20082 ontmoet op een spelletjes-website, waar zij met elkaar hebben gechat. Verdachte en [slachtoffer] hebben vervolgens hun telefoonnummers uitgewisseld.3 Eind april 2009 hebben zij voor het eerst afgesproken om elkaar te ontmoeten en is [slachtoffer] naar de woning van verdachte in Den Haag gekomen. Zij hebben die dag eerst getongzoend en vervolgens seks met elkaar gehad.4 Na deze eerste afspraak hebben verdachte en [slachtoffer] vaker afgesproken, waaronder in de woning van verdachte. Tijdens deze ontmoetingen hebben verdachte en [slachtoffer] meerdere malen seks met elkaar gehad, waarbij [slachtoffer] door verdachte onder meer is vastgebonden met handboeien en waarbij verdachte een vibrator in de vagina van [slachtoffer] heeft ingebracht. Dit zou zijn gebeurd mede op initiatief van [slachtoffer].5 Op 17 november 2009 is [slachtoffer] wederom naar de woning van verdachte gegaan.
Op 17 november 2009 omstreeks 19:00 uur heeft [moeder van het slachtoffer] haar dochter [slachtoffer], geboren op 23 juni 1994, bij de politie als vermist opgegeven.6 Volgens haar moeder zou [slachtoffer] op dat moment mogelijk in Den Haag verblijven bij een man genaamd [verdachte]. Uit onderzoek in het informatie systeem van de politie is vervolgens verdachte naar voren gekomen.7
Op 19 november 2009 is de politie ter plaatse naar de woning van verdachte gegaan. In de woning van verdachte aan [adres] in Den Haag trof de politie zowel verdachte als [slachtoffer] aan. Door de politie werden meerdere zuigzoenen in haar nek geconstateerd. [slachtoffer] heeft ter plekke aan de politie verklaard dat zij deze zuigzoenen van verdachte, haar vriend, had gekregen en dat zij al veertien maanden een relatie hadden.8 De politie trof in de slaapkamer van verdachte onder meer een set handboeien en twee vibrators aan.9 Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte tegen haar zou hebben gezegd: "Kom maar hier wonen."10
Overwegingen ten aanzien van feit 1
Nu verdachte alle onder feit 1 primair ten laste gelegde handelingen heeft bekend en [slachtoffer] hierover gelijkluidend heeft verklaard, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank merkt hierbij, ten overvloede, nog het volgende op. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [slachtoffer] destijds 15 jaar oud was. [slachtoffer] zou hem aanvankelijk hebben verteld dat zij 17 jaar oud was. Nadat zij elkaar de eerste keer hadden ontmoet en sex hadden gehad, zou [slachtoffer] hebben gezegd dat zij niet 17 maar 16 jaar oud was. [slachtoffer] heeft desgevraagd verklaard dat verdachte uiteindelijk wel wist dat ze 15 jaar was. De rechtbank overweegt dat het voor de bewezenverklaring van het feit geen verschil maakt of verdachte van de werkelijke leeftijd van [slachtoffer] op de hoogte was, nu de leeftijd in dit feit is geobjectiveerd, hetgeen inhoudt dat niet bewezen hoeft te worden dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde handelingen daadwerkelijk wist dat [slachtoffer] tussen de 12 en 16 jaar oud was.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte het opzet aanwezig was op het onttrekken van [slachtoffer] aan het wettig over haar gestelde gezag.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Zelfs als de rechtbank uitgaat van de verklaring van verdachte dat hij op enig moment in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] 16 jaar oud was, dan had hij op het moment dat hij - overigens op zijn eigen voorstel - [slachtoffer] onderdak in zijn woning verschafte, moeten vermoeden dat er iets niet in orde was. Verdachte wist immers in elk geval dat [slachtoffer] minderjarig was en had daarom ten minste serieus navraag moeten doen bij de ouders dan wel verzorgers van [slachtoffer]. Door dit te laten heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] door het verschaffen van onderdak zou onttrekken aan enig wettig gezag of bevoegd toezicht. De rechtbank acht dan ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat [slachtoffer's] moeder was overleden en dat zij bij haar oma woonde doet niet ter zake, nu het een feit van algemene bekendheid is dat een minderjarige altijd onder enig wettig gezag of bevoegd toezicht valt.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 1 september 2008 tot en met 19 november 2009 te 's-Gravenhage met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die telkens mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- een vibrator in de vagina van [slachtoffer] gebracht/geduwd en/of
- [slachtoffer] met handboeien vastgebonden en/of
- [slachtoffer] getongzoend en/of zuigzoenen gegeven;
2.
in de periode van 17 november tot en met 19 november 2009 te 's-Gravenhage, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren 23 juni 1994), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, immers heeft verdachte daar toen die [slachtoffer] onderdak verschaft in zijn woning.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages over verdachte, uitgebracht door psycholoog [naam psycholoog] op 16 maart 2010 en door psychiater [naam psychiater] op 25 maart 2010. Beide rapporteurs hebben geconcludeerd dat verdachte zwakbegaafd is. Tevens is bij verdachte een autistische stoornis geconstateerd, welke ten tijde van het plegen van de feiten ook aanwezig was. Deze stoornis bepaalt voor een belangrijk deel de persoonlijkheid van verdachte en daarmee ook zijn gedrag. De rapporteurs achten verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank zal hiermee bij het bepalen van de strafmaat rekening houden.
6. De straf
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, ook als dit inhoudt het volgen van forensische woonbegeleiding en een behandeling bij De Waag.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank gevraagd om verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft verzocht om verdachte een straf gelijk aan de duur van zijn voorlopige hechtenis op te leggen met daarbij een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht. Eventueel zou ook nog een werkstraf kunnen worden opgelegd, aldus de raadsman.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtelijke handelingen bij een minderjarige, [slachtoffer], waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. De handelingen vonden plaats binnen de context van een relatie, zo hebben verdachte en [slachtoffer] beiden verklaard. Verdachte had zich echter moeten realiseren dat er sprake was van een door de wet strafbaar gestelde ongelijkwaardige relatie met een 15-jarige, bij aanvang van de relatie zelfs 14 jaar, waarbij er per definitie sprake is van overwicht als volwassene. Verdachte heeft daardoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. De rechtbank rekent dit verdachte aan, te meer nu verdachte al eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dus beter had moeten weten.
Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer] drie dagen lang onttrokken aan het wettig over [slachtoffer] gesteld gezag, te weten haar moeder, door [slachtoffer] in zijn woning te laten verblijven nadat zij van huis was weggelopen. Verdachte heeft hierbij nagelaten te verifiëren of het [slachtoffer] wel was toegestaan bij hem te verblijven gedurende genoemde periode. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij hierdoor heeft verhinderd dat de moeder van [slachtoffer] haar gezagstaak over [slachtoffer] kon vervullen. Ook heeft hij met zijn handelen de moeder van [slachtoffer] veel schrik aangejaagd en haar in grote bezorgdheid achtergelaten, wat blijkt uit zowel de aangifte door de moeder van [slachtoffer] als de door haar ingediende vordering tot immateriële schadevergoeding.
Gelet op de lange duur van de ontucht, de aard van de handelingen en de recidive door verdachte is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, in beginsel redelijk en passend. De rechtbank houdt echter in het voordeel van verdachte sterk rekening met het feit dat de seksuele handelingen op vrijwillige basis en mede op eigen initiatief van [slachtoffer] plaatsvonden. Ook heeft de rechtbank uit eerdergenoemde rapportages van de gedragsdeskundigen afgeleid dat verdachte lijdt aan een autistische stoornis. Verdachte zal in december 2010 voor het eerst een hierop toegespitste behandeling gaan volgen bij het autistencentrum, hetgeen een directe invloed kan hebben op het recidivegevaar. Voorts heeft de rechtbank begrepen dat verdachte binnenkort onder de nodige begeleiding zal verhuizen en dat verdachte thans meerdere soorten van (schuld)hulpverlening ontvangt. Omdat de rechtbank zich realiseert dat de positieve werking die van dit alles op verdachte uit zal kunnen gaan, door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden doorkruist, is de rechtbank van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit bijzondere geval niet passend is. Aan verdachte zal daarom in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de maximale werkstraf van 240 uren worden opgelegd.
Met de gedragsdeskundigen acht de rechtbank het van belang dat verdachte wordt begeleid en behandeld voor de bij hem aanwezige psychiatrische stoornis, zijn autisme. De rechtbank zal daarom wel een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en hieraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte in zijn proeftijd een verplicht contact met de reclassering zal onderhouden, waarbij hij zich zal dienen te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, en een behandeling bij De Waag of Palier zal volgen.
Ten aanzien van de proeftijd overweegt de rechtbank nog het volgende. De rechtbank acht de kans op herhaling hoog, gelet op de gebrekkige ontwikkeling van verdachte en gelet op het feit dat hij al eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, waarvoor verdachte zelfs vijf maanden in gevangenis heeft gezeten. Nu de behandeling van verdachte nog een aanvang dient te nemen, en de omstandigheden van verdachte derhalve vooralsnog onveranderd zijn, zal de rechtbank verdachte naast een voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van 5 jaren opleggen, zoals gevorderd door de officier van justitie, wat gelet op artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in dit geval mogelijk is.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[moeder van het slachtoffer] heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 250,00 wegens immateriële schade).
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 100,00, tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige bedrag.
De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat de benadeelde partij ten aanzien van feit 2 als slachtoffer aangemerkt kan worden, omdat haar dochter is onttrokken aan haar gezag. De officier van justitie heeft hierbij echter de kanttekening gemaakt dat gelet op de bij de vordering gegeven onderbouwing niet helemaal duidelijk is gebleken of de gestelde immateriële schade volledig is veroorzaakt door de onttrekking aan het wettig gezag danwel mede door de gestelde uithuisplaatsing van haar dochter. Derhalve acht de officier van justitie niet het gehele gevorderde bedrag toewijsbaar.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de benadeelde partij niet als slachtoffer in deze zaak kan worden aangemerkt, zodat zij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat een veroordeelde de verplichting kan worden opgelegd tot vergoeding van schade ten behoeve van het slachtoffer. Ingevolge de wet dient onder 'slachtoffer' te worden verstaan: "Degene die door het strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht."
De rechtbank overweegt dat het onder 2 ten laste gelegde feit ziet op overtreding van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht, te weten onttrekking van een minderjarig kind aan het wettig gezag. Dit wetsartikel heeft als strekking personen ongehinderd in staat te stellen hun wettig gezag (of bevoegd toezicht) over een minderjarige uit te oefenen, teneinde de minderjarige te beschermen. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat de normadressaat van dit artikel uiteindelijk de minderjarige is en niet degene die het wettig gezag of bevoegd toezicht over de minderjarige uitoefent. De benadeelde partij, te weten de moeder van de minderjarige, kan in deze zaak derhalve niet worden beschouwd als degene die door het strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en in het verlengde daarvan niet als slachtoffer van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het feit dat de benadeelde partij enkele dagen in spanning heeft gezeten omtrent de verblijfplaats en/of gezondheid van haar dochter, zal de rechtbank de benadeelde partij gelet op het voorgaande niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 245 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 primair en 2 tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 JAAR;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 5 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, in het bijzonder GGZ Reclassering Palier, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt een (op zijn psychiatrische stoornis - autisme - gerichte) behandeling bij De Waag of Palier;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 primair en 2 voorts tot:
een werkstraf voor de duur van 240 UREN;
bepaalt dat de werkstraf bij gebreke van uitvoering zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 120 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.Th. de Boer, voorzitter,
mr. M.C. Bruining en mr. P.C. Krekel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. van Heemst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreffen dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal van politie Haaglanden, genummerd PL1513/2009/58916-20 d.d. 20 november 2009, met bijlagen (blz. 1 t/m 46), PL1513/2009/58916-31 d.d. 29 december 2009 (blz. 1 t/m 7) en PL1513/2009/58916-34 d.d. 2 februari 2010 (blz. 8 t/m 14).
2 Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 38, 2e alinea, 5e zin.
3 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 36; verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
4 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010; proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 39, 8e, 10e en 11e alinea.
5 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 36; verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
6 Proces-verbaal van relaas, blz. 5 van proces-verbaal PL1513/2009/58916-31.
7 Proces-verbaal van relaas, blz. 6 van proces-verbaal PL1513/2009/58916-31, 4e t/m 6e alinea.
8 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 28, 1e, 2e en 4e alinea.
9 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 28, 6e alinea.
10 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 36.