ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4782

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/2085
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting van een ongewenst verklaarde vreemdeling in verband met zijn gezondheidstoestand

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ongewenst verklaarde vreemdeling van Afghaanse nationaliteit en de Minister van Justitie. De vreemdeling had een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waarin hij verzocht om uitstel van zijn uitzetting vanwege zijn gezondheidstoestand. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben vanwege zijn ongewenstverklaring, hij wel procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van zijn uitzetting. De rechtbank stelde vast dat de uitzetting van de vreemdeling, zolang het niet verantwoord is om te reizen gelet op zijn gezondheid, in strijd is met artikel 64 Vw 2000. De rechtbank concludeerde dat de Minister in zijn besluit niet voldoende was ingegaan op de gronden van bezwaar van de vreemdeling en dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de vreemdeling. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 10/2085
Uitspraak in het geschil tussen:
X
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: (...)
eiser,
gemachtigde: mr. S.R. Nohar, advocaat te Lemmer,
en
DE MINISTER VAN JUSTITIE
voorheen de Staatssecretaris van Justitie
(Immigratie-en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij besluit van 9 juni 2009 aan eiser meegedeeld dat de aanvraag van 30 januari 2009 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt afgewezen. Bij besluit van 30 december 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Bij beroepschrift van 15 januari 2010 heeft eiser tegen het hiervoor genoemde besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 23 februari 2010 heeft eiser de gronden van beroep ingediend.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4. Bij brief van 23 juli 2010 heeft de rechtbank partijen verzocht aan te geven of toestemming wordt verleend om zonder zitting uitspraak te doen.
1.5. Partijen hebben schriftelijk toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Rechtsoverwegingen
Standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft het bestreden besluit als volgt gemotiveerd. Eiser is bij besluit van 30 december 2009 ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000. De ongewenstverklaring heeft tot gevolg dat in afwijking van artikel 8 van de Vreemdelingenwet de ongewenst verklaard vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben. Aan eiser kan daarom geen verblijfsvergunning worden verleend. Vanwege de ongewenstverklaring van eiser blijkt reeds aanstonds dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn, terwijl er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is voor die conclusie. Het bezwaarschrift is kennelijk ongegrond en daarom is op grond van artikel 7:3, onder b, Awb afgezien van het horen van eiser.
2.2. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd. In het bestreden besluit is geheel voorbij gegaan aan de ingediende gronden van bezwaar. Verweerder heeft ten onrechte in het besluit niets opgenomen over het door verweerder gevraagde advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Eiser vindt dat het advies van het BMA innerlijk tegenstrijdig is. Tegen het besluit van 30 december 2009, inhoudende de ongewenstverklaring van eiser, heeft eiser bezwaar gemaakt. Verweerder moet nog een besluit op bezwaar nemen. Zolang nog geen sprake is van een onherroepelijke ongewenstverklaring, dient verweerder in te gaan op hetgeen eiser heeft aangevoerd in de gronden van bezwaar tegen de weigering artikel 64 Vw 2000 toe te passen. Verweerder heeft dat niet gedaan, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Verder is eiser al bijna dertien jaar in Nederland, is hij ingeburgerd en woont hij ruim meer dan tien jaar met zijn gezin in Nederland.
Beoordeling van het beroep
2.3. Ingevolge artikel 64 Vw 2000, voor zover hier van belang, blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
2.4. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf voor bepaalde tijd onder meer indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64.
2.5. Ingevolge artikel 67, derde lid, Vw 2000 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 geen rechtmatig verblijf hebben.
2.6. Volgens het ingevolge artikel 64 Vw 2000 gevoerde beleid, zoals vermeld in paragraaf A4/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), is bij een beroep op artikel 64 Vw 2000 de vraag aan de orde of betrokkene medisch gezien in staat is om te reizen. Het betreft dus een tijdelijke maatregel, gericht enkel op de opschorting van de uitzetting en/of de rechtsplicht om Nederland te verlaten. In voorkomende gevallen kan tevens sprake zijn van het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vw 2000, indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan. Ingeval de vreemdeling ongewenst is verklaard ex artikel 67 Vw 2000 kan er geen sprake zijn van rechtmatig verblijf ex artikel 8 Vw 2000 en kan er evenmin een geslaagd beroep worden gedaan op artikel 64 Vw 2000. Een aanvraag om artikel 64 Vw 2000 toe te passen en het rechtmatig verblijf ex artikel 8, onder j, Vw 2000 toe te kennen, zal dan ook moeten worden afgewezen omdat betrokkene, vanwege de ongewenstverklaring, daarop geen aanspraak kan maken. De gezondheidstoestand van de vreemdeling kan desalniettemin, gelet op de strekking van artikel 64, Vw 2000, aanleiding zijn om tijdelijk geen gevolg te geven aan de bevoegdheid om de vreemdeling uit te zetten. In dat geval blijft de uitzetting achterwege zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf en zonder dat de ongewenstverklaring wordt opgeheven. In dit geval gebeurt dit naar de ratio van (en niet ingevolge) artikel 64 Vw 2000.
2.7. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiser procesbelang heeft bij een rechterlijk oordeel over verweerders weigering om toepassing te geven aan artikel 64 Vw 2000. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 22 december 2006, JV 2007/165) is het gevolg dat artikel 67, derde lid, Vw 2000 aan de ongewenstverklaring verbindt dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Bij een bezwaar dan wel een beroep van een vreemdeling tegen een besluit over een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning dan wel een intrekking daarvan heeft hij, zolang hij ongewenst is verklaard, derhalve geen belang, omdat deze procedure nimmer tot rechtmatig verblijf hier te lande kan leiden. Een ongewenst verklaarde vreemdeling kan immers in afwijking van artikel 8 Vw 2000 geen rechtmatig verblijf hebben. Belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning, is bij samenloop daarvan met een besluit, waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, derhalve eerst aan de orde, indien dat laatste besluit herroepen wordt of ingetrokken dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven.
2.8. Naar het oordeel van de rechtbank is deze jurisprudentie niet zonder meer van toepassing op een situatie als de onderhavige, waarin beroep is ingesteld tegen een besluit tot handhaving van de afwijzing om toepassing van artikel 64 Vw 2000. Omdat een ongewenst verklaarde vreemdeling krachtens artikel 67, derde lid, Vw 2000 geen rechtmatig verblijf kan hebben, leidt toepassing van artikel 64 Vw 2000 op een ongewenst verklaarde vreemdeling op grond van artikel 67, derde lid, Vw 2000 en in afwijking van artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000 niet tot rechtmatig verblijf. Dat laat echter onverlet dat de uitzetting van een ongewenst verklaarde vreemdeling, als en zolang het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen, in strijd is met artikel 64 Vw 2000. Hoewel volgens het beleid van verweerder in een dergelijke situatie artikel 64 Vw 2000 uitsluitend naar ratio moet worden toegepast, kan uit de tekst van de wet niet worden afgeleid dat deze bepaling geen betrekking heeft op vreemdelingen die ongewenst zijn verklaard. Dit kan ook niet uit het systeem van de wet worden afgeleid. Weliswaar leidt toepassing van artikel 64 Vw 2000 bij een ongewenst verklaarde vreemdeling tot een situatie waarin de uitzetting – tijdelijk – wordt opgeschort, terwijl de vreemdeling daaraan geen rechtmatig verblijf kan ontlenen, maar dat is op zich niet onverenigbaar met elkaar. Overigens zal deze situatie ook ontstaan bij toepassing naar ratio van artikel 64 Vw 2000.
2.9. Hoewel onderhavig beroep van eiser niet kan leiden tot rechtmatig verblijf, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank wel procesbelang bij de beoordeling of de uitzetting, gelet op zijn gezondheidstoestand, rechtmatig is.
2.10. Verweerder is in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan op de gronden van bezwaar van 26 juni 2009. Voorts blijkt uit de motivering van het bestreden besluit dat verweerder de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw 2000 ten onrechte als een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft opgevat. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
2.11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 Awb en artikel 7:12 Awb.
2.12. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 437,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 december 2009;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op het bezwaar van eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 437,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 21 oktober 2010.
de griffier de rechter
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC
’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.
Afschrift verzonden: