ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4521

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/900654-08
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de unus testis, nullus testis regel in zedenzaken

Op 19 november 2010 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. I.A. van Straalen. De officier van justitie, mr. R.P. Peters, eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden met betrekking tot minderjarigen. De zaak betrof de verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, [X], geboren op [geboortedatum] 1996. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van [X] beoordeeld, waarbij de deskundigheid van dr. Bullens ter sprake kwam. De raadsman betwistte de deskundigheid van dr. Bullens en stelde dat zijn rapport niet als steunbewijs kon dienen voor de verklaring van [X]. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verklaring van [X] betrouwbaar was, deze niet voldoende steun vond in ander bewijs, zoals vereist door artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij en hefte het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/900654-08
Datum uitspraak: 19 november 2010
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 november 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr I.A. van Straalen, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr R.P. Peters heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden dat verdachte geen minderjarigen van beneden de 16 jaren oud in zijn woning zal ontvangen, dat verdachte niet bij de hockeyclub [hockeyclub] of een andere hockeyvereniging werkzaamheden zal verrichten en dat verdachte geen werkzaamheden zal verrichten waarbij minderjarigen van beneden de 16 jaren oud betrokken zijn.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 juni 2007 tot en met 06 april 2008 te [plaats 1] en/of te [plaats 2], in elk geval in Nederland, met [X], geboren op [geboortedatum] 1996, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het (meermalen) met de/een vinger(s) en/of de/een hand(en) en/of de mond betasten/strelen/aanraken van de penis van die [X] en/of
- het (meermalen) in de mond nemen van de penis van die [X] en/of
- het (meermalen) op en neer laten gaan van de hand(en)/vinger(s) van die [X] over zijn, verdachtes, penis en/of
- het (meermalen) door de hand(en) van die [X] laten knijpen in zijn, verdachtes, penis;
art 247 Wetboek van Strafrecht
Beoordeling van het ten laste gelegde feit.
Op 11 juli 2008 heeft de moeder van [X], geboortedatum [geboortedatum] 1996, aangifte gedaan van seksueel misbruik van [X] door verdachte.
[X] heeft op 29 juli 2008 in een zogeheten studioverhoor een verklaring afgelegd.
Kort gezegd komt deze erop neer dat verdachte zowel tijdens een zomerkamp van de E-junioren van de [plaats 1]e hockeyvereniging [hockeyclub] in [plaats 2] in juni 2007 als tijdens een nachtelijk verblijf van D-junioren in het clubgebouw van deze hockeyvereniging (D-night) in april 2008 ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd. Beide keren zou dit ’s nachts zijn gebeurd. Tijdens het kamp in [plaats 2] in de tent ([X] sliep daarin met een aantal clubgenootjes, verdachte was leider van dat groepje), tijdens D-night in de bestuurskamer van het clubgebouw ([X] sliep daar samen met één vriendje, verdachte sliep ook in die kamer). Verdachte is op 8 september 2008 aangehouden en in verzekering gesteld. Hij is op 8, 9 en 10 september enkele malen verhoord. Hij heeft bevestigd dat hij tijdens zowel het zomerkamp als tijdens D-night met onder meer [X] in dezelfde ruimte heeft geslapen. Hij heeft ontkend dat er tussen hem en [X] iets op seksueel gebied is voorgevallen. Ter zitting heeft verdachte ervoor gekozen geen antwoord te geven op de hem gestelde vragen, soms met een verwijzing naar zijn eerder afgelegde verklaringen.
De raadsman heeft ter terechtzitting forse kritiek geuit op het onderzoek door de politie. Hij heeft gesteld dat het onderzoek onvolledig is geweest en onprofessioneel is uitgevoerd. Met name richt zijn kritiek zich erop dat de tentgenootjes tijdens het zomerkamp en het clubgenootje van [X] dat tijdens D-night in dezelfde ruimte heeft geslapen niet door de politie zijn gehoord. De raadsman heeft hierover tijdens de zitting opgemerkt: “Naar de reden kan men slechts gissen, maar indien men dat op een beredeneerde wijze doet dan lijkt er toch wel een conclusie te trekken. Kennelijk is men bang geweest dat geen van de clubgenootjes dit verhaal zouden bevestigen, en wilde men dat ontlastende bewijsmateriaal buiten het dossier houden. Een andere redelijke verklaring is hiervoor immers niet te geven. Zou men al toe zou komen aan de overtuigingsvraag van art. 350 Sv. dan behoort het onderzoek op dit punt te worden afgerekend.”
De rechtbank verwerpt deze kritiek. Aan [X] is tijdens het studioverhoor naar aanleiding van wat hij verteld had over de ontucht tijdens het zomerkamp gevraagd of hij gehoord of gemerkt had dat iemand (toevoeging rechtbank: van zijn tentgenootjes) toen wakker was geworden. Zijn antwoord was: “Nee, niet gehoord of gemerkt”(zie proces-verbaal blz. 57). Over D-night heeft [X] in het studioverhoor verklaard dat hij samen met zijn vriendje [A] en verdachte in de bestuurskamer sliep en heeft hij over [A] gezegd: “En die sliep al. Volgens mij sliep die al toen [verdachte] dat deed” (zie proces-verbaal blz. 57). [X] heeft na de bewuste nachten tegen niemand iets gezegd over wat zich volgens hem had voorgedaan.
Kennelijk heeft de politie op grond hiervan begrijpelijkerwijs geoordeeld dat het niet zinvol
was om elf- à twaalfjarige jongetjes te ondervragen over iets waarvan zij volgens [X] geen wetenschap konden hebben. Kennelijk heeft misplaatste achterdocht de raadsman het zicht benomen op deze voor de hand liggende verklaring.
De raadsman heeft in zijn pleidooi ook forse kritiek geuit over het rapport van de deskundige dr. Bullens, die gerapporteerd heeft omtrent de betrouwbaarheid van de door [X] afgelegde verklaring. Hij heeft de deskundigheid van dr. Bullens betwist, kritische kanttekeningen geplaatst bij de mede door hem toegepaste Criteria-Based Content Analysis (CBCA) en gesteld dat dr. Bullens – in strijd met wat van hem als deskundige verwacht mocht worden – feitelijk geen uitspraak heeft gedaan over de betrouwbaarheid van de verklaring van [X]. Zijn kritiek mondt uit in de conclusie dat de rapportage van dr. Bullens ontoereikend is om als steunbewijs voor de verklaring van [X] te gelden. De rechtbank tekent hierbij aan dat de kritiek die de raadsman ten aanzien van dr. Bullens heeft geuit geen betrekking heeft op diens deskundigheid betrouwbaarheidsonderzoeken als de onderhavige te verrichten. Belangrijker is echter nog dat – anders dan de raadsman blijkbaar veronderstelt – een rapport van een deskundige, zoals in dit geval dr. Bullens, omtrent de betrouwbaarheid van een verklaring die een jeugdige aflegt in een zedenzaak niet als zelfstandig steunbewijs kan gelden, ook indien de deskundigheid van de betreffende rapporteur en de kwaliteit van diens rapportage boven iedere twijfel verheven zijn. Een dergelijk rapport is slechts een hulpmiddel voor de rechtbank om tot een oordeel te komen omtrent de betrouwbaarheid van een zodanige verklaring. In deze zaak heeft de rechtbank bij haar eigen oordeelsvorming omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van [X] mede acht geslagen op het rapport van de deskundige dr. Bullens.
Omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van [X] overweegt de rechtbank het navolgende.
- [X] heeft spontaan onthuld dat verdachte ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd. De “trigger” was een folder omtrent seksualiteit die hij op 4 juli 2008 op school had gekregen. Naar aanleiding daarvan volgde ’s avonds voor het slapen gaan een gesprek over seksualiteit met zijn tweelingzus [B] en zijn vriendje [C] die bij hem logeerde. Bij die gelegenheid heeft [X] verteld wat verdachte bij hem had gedaan. De volgende ochtend heeft hij dit verteld aan zijn ouders.
- Volgens de verklaringen van zijn ouders was [X] op dat moment “vrij onbedorven” en had hij weinig besef van de reikwijdte van wat hij vertelde.
- [X] was op dat moment niet bekend met enig gerucht dat verdachte grensoverschrijdend seksueel gedrag zou vertonen.
- Wat [X] op 5 juli 2008 aan zijn ouders verteld heeft, komt in de kern overeen met wat hij enkele weken later verteld heeft tijdens het studioverhoor.
- Motieven voor een valse beschuldiging in de richting van verdachte zijn niet aannemelijk geworden.
- Evenmin is aannemelijk geworden dat druk zou zijn uitgeoefend op [X] om te verklaren zoals hij verklaard heeft.
- Er zijn geen aanwijzingen dat [X] door zijn omgeving is beïnvloed ten aanzien van wat hij verklaard heeft.
- [X] heeft in zijn verklaring de ontuchtige handelingen niet “aangedikt” ten opzichte van wat hij zijn ouders verteld had.
- De verklaring van [X] kent een logische structuur, is consistent en bevat geen ongerijmdheden.
- [X] heeft er blijk van gegeven tijdens het verhoor alert te zijn, onder meer blijkend uit verbeteringen indien de interviewster zijn woorden niet correct samenvatte.
- [X] schaamt zich voor wat er met hem gebeurd is; hij wil dan ook niet dat mensen iets daarover te weten komen.
- Weliswaar is de kwaliteit van het verhoor door de interviewster door dr. Bullens als matig / redelijk beoordeeld, maar over de centrale gebeurtenissen (het misbruik tijdens het zomerkamp en tijdens D-night) heeft [X] aan het begin van zijn verhoor spontaan (dus niet in antwoord op mogelijk suggestieve vragen) verklaard.
Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat geen aanwijzingen zijn dat [X] niet de waarheid heeft gesproken.
De volgende vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden, is of deze betrouwbare verklaring van [X] voldoende steun vindt in ander bewijs. Ingevolge het bepaalde in artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich overigens niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.1
De rechtbank heeft hierboven reeds overwogen dat het rapport van dr. Bullens geen zelfstandig steunbewijs oplevert.
De verklaringen van de ouders van [X], diens tweelingzusje [B] en zijn vriendje [C] (degenen aan wie hij op 4 en 5 juli 2008 verteld heeft over wat verdachte met hem gedaan zou hebben) leveren evenmin zelfstandig steunbewijs op. Alles wat zij verklaard hebben omtrent de aan verdachte verweten gedragingen is immers uitsluitend gebaseerd op wat [X] aan hen daarover verteld heeft.
Na de aangifte door de ouders van [X] zijn leeftijdgenoten van hem gehoord die lid zijn van dezelfde hockeyclub. Ook zijn bestuursleden gehoord van de hockeyclub [hockeyclub] en een andere hockeyclub in [plaats 1]. Deze verklaringen leveren aanwijzingen op van grensoverschrijdend seksueel gedrag van verdachte jegens leeftijdgenoten van [X]. Anders dan de officier van justitie kan de rechtbank ook in deze verklaringen echter geen steun vinden voor een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Deze verklaringen betreffen immers niet die feiten en betreffen bovendien gedragingen van een andere orde. Dit geldt ook voor hetgeen verdachte zelf verklaard heeft over massages die hij af en toe deed bij geblesseerd geraakte hockeyspelertjes.
Tenslotte kan ook de verklaring van de verdachte dat hij zowel tijdens het zomerkamp in [plaats 2] als tijdens D-night met [X] in één ruimte sliep niet als steunbewijs dienen. Zijn enkele aanwezigheid bewijst immers niets omtrent ter plaatse mogelijk door hem gepleegde seksuele handelingen met [X].
De conclusie moet dan ook zijn dat als bewijs voorhanden is de betrouwbare verklaring van [X], maar dat zelfstandig steunbewijs ontbreekt. Gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid Sv is dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd.
Beslissing.
De rechtbank verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mrs I.K. Spros, voorzitter,
R. Elkerbout en I.E.W. Gonzales, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2010.
1 Zie onder meer HR 13 juli 2010, LJN BM2452