Beoordeling van het beroep
2.15. De AbRS heeft bij uitspraak van 3 juli 2008 (200706386/1; LJN: BD7531; JV 2008/313) het door eiser tegen de uitspraak van 13 augustus 2007 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, gerichte hoger beroep ongegrond verklaard. Daarmee staat het in de uitspraak van 13 augustus 2007 neergelegde oordeel dat verweerder zich in het besluit van 4 januari 2006 terecht op het standpunt heeft gesteld dat op eiser artikel 1 (F) Vv van toepassing is, in rechte vast.
2.16. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, heeft bij uitspraak van 9 april 2009 onder rechtsoverweging 2.2 geoordeeld dat de gronden en stukken die eiser heeft aangevoerd ná de terugwijzing door de AbRS en die zien op de vraag of eiser artikel 1 (F) Vv terecht is tegengeworpen, geen rol konden spelen in de toentertijd aanhangig zijnde procedure.
2.17. Het tegen de uitspraak van 9 april 2009 door eiser ingestelde hoger beroep heeft eiser bij brief van 20 juli 2009 ingetrokken.
2.18. Het voorgaande laat onverlet dat – de rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van 9 juli 2010 van de AbRS (200908359/1/V1, LJN: BN1635, JV 2010/346) – indien en voor zover tijdens de bestuurlijke procedure die is voorafgegaan aan het bestreden besluit van 7 april 2010, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, het bestreden besluit van 7 april 2010, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter kunnen worden getoetst. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het besluit van 4 januari 2006 zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan – in dit geval – het in het besluit van 4 januari 2006 neergelegde en bij de uitspraak van 13 augustus 2007 gesauveerde standpunt van verweerder dat artikel 1 (F) Vv op eiser van toepassing is.
2.19. Reeds ter onderbouwing van het beroep tegen het besluit van 4 januari 2006 heeft eiser een verklaring van Mohammad (...) van 20 maart 2006 ingezonden, inhoudende onder meer een opgave van de door eiser in Afghanistan verrichte werkzaamheden en beklede rangen en de verklaring dat eiser zich niet schuldig heeft gemaakt aan mensenrechtenschendingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van
20 februari 2009 van (...), opgetekend in de brief van 27 februari 2009, dan ook niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feit als hiervoor bedoeld, nog daargelaten dat de verklaring van 20 februari 2009 eerder had kunnen worden ingebracht en derhalve had moeten worden ingebracht.
2.20. Ter onderbouwing van het beroep tegen het besluit van 4 januari 2006 heeft eiser ook reeds eerder een rapport van Giustozzi overgelegd, te weten een rapport van 6 maart 2006. Over dat rapport is in de uitspraak van 9 april 2009 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, een oordeel gegeven, welk oordeel in rechte vast staat. Het thans door eiser ingebrachte rapport van 15 februari 2009 van Giustozzi is uitgebracht op verzoek van de gemachtigde van eiser. Niet valt in te zien waarom eiser dit verzoek niet ter onderbouwing van het beroep tegen het besluit van 4 januari 2006 heeft kunnen doen. De rechtbank verwijst te dien aanzien naar de uitspraak van de AbRS van 24 september 2009 (200901907/1/V1, LJN: BJ 8654, JV 2009/416), rechtsoverweging 2.1.4., tweede alinea. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat hem tijdens de eerste procedure niet bekend was – en dat het evenmin van algemene bekendheid was onder (asiel)advocaten – dat Giustozzi gedetailleerde informatie over de Nationale Garde kon verstrekken, maakt dat niet anders. Het rapport van Giustozzi kan derhalve niet worden aangemerkt als nieuw feit als eerder bedoeld, nog daargelaten dat het rapport van Giustozzi van 15 februari 2009 algemeen van aard is, niet op de specifieke situatie van eiser is toegespitst en onvoldoende verwijst naar externe bronnen, zodat op voorhand is uitgesloten dat bedoeld rapport kan afdoen aan het besluit van 4 januari 2006. Het bij brief van 15 augustus 2010 ingezonden – eveneens uitgebracht op verzoek van eiser – aangepaste rapport van Giustozzi van 8 augustus 2010 leidt niet tot een ander oordeel.
2.21. Voorts heeft eiser een beroep gedaan op verklaringen van (…), generaal (…) en (…). Bedoelde verklaringen kunnen niet als nieuwe feiten worden aangemerkt, reeds omdat die verklaringen niet afkomstig zijn uit objectief verifieerbare bronnen.
2.22. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd tegen het besluit van 4 januari 2006, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat op eiser artikel 1 (F) Vv van toepassing is en in welk besluit verweerder, omdat voldaan is aan de voorwaarden voor intrekking van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als neergelegd in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000, tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiser is overgegaan.