ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4146

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/35369
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring: belangenafweging na 6 maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de voortduring van vreemdelingenbewaring van eiseres, die in Nederland verblijft. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.E.M. Later, heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres stelt dat zij recht heeft op een verblijfsvergunning omdat zij meer dan twee jaar rechtmatig verblijf heeft gehad als minderjarige en momenteel een opleiding in de zorg volgt. Ze betoogt dat er geen zicht op uitzetting is, aangezien de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo (DRC) hebben aangegeven geen laissez-passer (lp) te verstrekken. Eiseres vreest dat haar terugkeer naar de DRC een schending van haar mensenrechten zou betekenen, met name artikel 3 van het EVRM, dat onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt.

De verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.B. Deckers, heeft betoogd dat de lp-procedure bij de DRC loopt en dat er geen bewijs is dat deze procedure zal leiden tot een lp-weigering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt, omdat zij het onderzoek naar haar identiteit en nationaliteit frustreert. De rechtbank oordeelt dat de voortduring van de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, ondanks de lange duur van de bewaring. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in vreemdelingenzaken, waarbij zowel de rechten van de vreemdeling als de belangen van de staat in overweging worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/35369, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[eiseres] , eiseres,
gemachtigde: mr. G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage,
en
de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. D.B. Deckers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiseres op 20 april 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij faxbericht van 11 oktober 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, nadat de rechtbank het vorige beroep van eiser tegen het voortduren van zijn bewaring bij uitspraak van 26 augustus 2010 ongegrond heeft verklaard.
1.3. De zaak is op 22 oktober 2010 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 96, derde lid, van Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), gelezen in samenhang met het eerste lid van deze bepaling, verklaart de rechtbank het beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontneming gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.2. Eiseres heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Eiseres heeft, op grond van de motie Spekman van 23 april 2010, in het kader van artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend. Aangezien eiseres langer dan twee jaar, als minderjarige, rechtmatig verblijf heeft gehad meent zij in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Eiseres volgde een opleiding in de zorg en vervulde een stage in een bejaardentehuis. Gezien het tekort aan mensen in de zorg zou haar opleiding haar een verblijfsvergunning moeten bezorgen omdat er geen prioriteitgenietend aanbod is. Eiseres benadrukt dat zij op grond van artikel 8 van het EVRM vrijgesteld is van het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: MVV). Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiseres naar de brief van de toenmalige staatssecretaris aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 29 oktober 2008. Het beleid van verweerder houdt in dat een MVV niet vereist is als de vreemdeling drie jaar in Nederland op school heeft gezeten. Desalniettemin werd in de procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning het MVV-vereiste tegengeworpen. Verweerder heeft voornoemd beleid niet toegepast. Gelet op het beleid, maar ook gelet op alle zaken met betrekking tot excessief formalisme bij het MVV-vereiste, bijvoorbeeld de zaak Rodrigues da Silva, neemt eiseres aan dat Straatsburg niet akkoord gaat met de wijze waarop is beslist. Verder voert eiseres aan dat volgens de verslaglegging de bewaring omgezet zou zijn. Bij de gedingstukken bevindt zich echter geen nieuw bevel van bewaring.
Voorts voert eiseres aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat en er derhalve geen reden bestaat om eiseres langer van haar vrijheid beroofd te houden. Ter onderbouwing van haar stellingname benadrukt eiseres dat uit navraag bij de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo is gebleken dat al enige tijd geleden is doorgegeven dat geen laissez-passer (hierna: lp) wordt afgegeven. Het beleid van de ambassade van de DRC is dat er geen lp wordt afgegeven in geval er familie in Nederland woont. Bovendien heeft eiseres van een deskundige vernomen dat de autoriteiten van de DRC in de laatste anderhalf jaar in totaal zes lp's zijn afgegeven. Los van het feit dat eiseres recht heeft op een verblijfsvergunning en om die reden al niet uitgezet zou dienen te worden, bestaat er dus geen zicht op uitzetting. Nu niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder e van het EVRM, dient het voortduren van de bewaring onrechtmatig te worden geacht. Het terugsturen van eiseres als alleenstaande jonge vrouw is een onmenselijke behandeling en levert een reëel risico op van schending van artikel 3 EVRM. De angst dat zij teruggestuurd zou worden, ver weg van haar familie en het gezin waarin zij de afgelopen acht jaar is opgegroeid, leidt tot een onmenselijke behandeling.
Uit de stukken blijkt niet dat de regievoerder, naar aanleiding van het feit dat door de autoriteiten van de DRC is aangegeven geen lp te zullen verstrekken, met de ambassade van de DRC contact heeft opgenomen. En schriftelijk rappel één dag vóór de zitting acht eiseres niet voldoende.
Eiseres benadrukt dat zij op haar dertiende jaar naar Nederland is gekomen. Eiseres vraagt zich af waarom zij, gelet op de asielgronden van het verblijf van haar vader geen verblijfsvergunning heeft gekregen. In dit verband voert eiseres aan dat zij tot het gezin van haar vader en stiefmoeder en haar twee hier te lande geboren halfbroers, halfzuster en in het land van herkomst geboren halfbroer en broer met wie zij naar Nederland is gekomen behoort. Haar in Nederland geboren broers en zusters hebben net als haar stiefmoeder de Nederlandse nationaliteit. De vader van eiseres heeft reuma waarvoor hij al een aantal jaren in behandeling is. Eiseres is hier naar school gegaan en volgt nu de opleiding "helpende zorg". Tijdens het laatste gedeelte van haar stage is eiseres opgepakt. Eiseres vreest dat ze doordraait in detentie. Het feit dat eiseres langdurig in detentie verblijft, zij van school is gehaald tijdens haar laatste stage maakt dat zij een onmenselijke behandeling heeft ondergaan. Gemotiveerd zal moeten worden waarom het belang van de Staat der Nederlanden rechtvaardigt dat eiseres langer dan zes maanden van haar vrijheid beroofd wordt gehouden, terwijl zij zelfs rechtmatig verblijf heeft.
2.3. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De lp-procedure bij de autoriteiten van de DRC loopt. Niet is gebleken dat deze procedure zal leiden tot een lp-weigering. Er worden lp's afgegeven. Een vertrekgesprek is gehouden op 27 september 2010. Op 8 oktober 2010 heeft verweerder op dossierniveau gerappelleerd bij de autoriteiten van de DRC. Tevens is op 20 oktober 2010 gerappelleerd bij de autoriteiten van de DRC.
Ter onderbouwing van de stellingname dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres dient uit te vallen brengt verweerder, onder verwijzing naar de vertrekgesprekken, naar voren dat eiseres het onderzoek naar haar identiteit en nationaliteit frustreert. Van inmenging in het gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM is verweerder niet gebleken. Op de reguliere aanvraag om een verblijfsvergunning zal tijdig worden beslist. Voorts heeft verweerder enkele malen negatief beslist op asielverzoeken van eiseres. Deze negatieve beschikkingen zijn door de rechtbank bevestigd. De beroepsgronden die in het kader van artikel 3 van het EVRM zijn aangevoerd dienen in de asielprocedure te worden getoetst.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de bewaringsrechter enkel te oordelen over de rechtmatigheid van de bewaringsprocedure. Bij de toetsing van de rechtmatigheid van de voortzetting van de bewaring van eiseres komt de rechtbank derhalve niet toe aan de beroepsgronden, die samenhangen met de risico's als bedoeld in artikel 3 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) die eiseres stelt te lopen bij terugkeer naar haar land van herkomst. Evenmin komt de rechtbank toe aan de beroepsgronden, die samenhangen met de gestelde schending van de rechten van eiseres als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bij haar gedwongen terugkeer naar dat land. Verder dient de rechtbank zich te onthouden van enig oordeel over de kansen van eiseres in een lopende procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning.
2.4.2. Het betoog van eiseres dat reeds haar verblijf van zes maanden in vreemdelingenrechtelijke bewaring in strijd is met de artikelen 3 en 8 van het EVRM, treft geen doel. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof voor het EVRM verzetten deze bepalingen zich niet tegen vreemdelingenrechtelijke bewaring in het algemeen noch tegen een dergelijke duur daarvan. Het feit dat eiseres het als achttienjarig meisje moeilijk heeft in bewaring en terug wil naar haar familie en vrienden en school, hoe zeer dit ook begrijpelijk is, doet daaraan niet af. Dit geldt gelijkelijk voor het feit dat het broertje van eiseres, dat gelijk met haar Nederland is binnengekomen, haar niet durft op te zoeken uit vrees voor zijn eigen inbewaringstelling en zij hem daardoor niet ziet.
2.4.3. Voorts ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting van eiseres binnen een redelijke termijn ontbreekt. Eiseres is op 2 juni 2010 gepresenteerd bij de autoriteiten van de DRC, die de aanvraag van verweerder om een lp in onderzoek hebben genomen. De rechtbank ziet geen reden om op voorhand uit te sluiten dat binnen een redelijke termijn een laissez-passer voor eiseres zal worden verstrekt. De niet onderbouwde stelling dat de autoriteiten van de DRC hebben aangegeven geen lp te zullen verstrekken biedt geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. Evenmin slaagt het niet met objectieve stukken onderbouwde betoog van eiseres dat de autoriteiten van de DRC in de laatste anderhalf jaar in totaal zes lp's hebben afgegeven. Gelet op haar over overwegingen in 2.4.1 komt de rechtbank verder niet toe aan de beroepsgrond van eiseres die ziet op de kansrijkheid van haar aanvraag om een verblijfsvergunning vanwege onder meer het tekort aan mensen in de zorg, waardoor eiseres meent gezien haar opleiding, bij gebreke van prioriteitgenietend aanbod, voor een vergunning in aanmerking te komen. Dit zelfde geldt voor het betoog dat verweerder eiseres in de reguliere procedure ten onrechte het MVV-vereiste heeft tegengeworpen.
2.4.4. De rechtbank acht voortduring van de maatregel van bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd. In de jurisprudentie wordt veelal als uitgangspunt gehanteerd dat het belang van een vreemdeling bij invrijheidstelling na zes maanden zwaarwegender is geworden dan het belang van verweerder bij voortduring van de bewaring. Eiser bevindt zich inmiddels zes maanden in bewaring. De belangenafweging valt desondanks in het voordeel van verweerder uit, omdat eiseres het onderzoek naar haar identiteit en nationaliteit frustreert. Gelet daarop en op de overwegingen 2.4.2 en 2.4.3 kan de door eiseres aangevoerde omstandigheid dat zij sinds haar dertiende levensjaar in Nederland verblijft en sedertdien in het gezin van haar vader in Nederland is opgegroeid, thans niet leiden tot een ander oordeel. Dit zelfde geldt voor de omstandigheid dat haar opleiding en haar stage in een bejaardentehuis door de inbewaringstelling worden onderbroken.
2.5. Het beroep is derhalve ongegrond.
Er is geen grond voor schadevergoeding.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.