RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/36781, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. M.G. Bannenberg, advocaat te Rotterdam,
de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigden: mr. M.M.E. Disselkamp (zitting 4 november 2010) en mr. N.H.T. Jansen (zitting 11 november 2010), beiden ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiser op 24 september 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij faxbericht van 22 oktober 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, nadat de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn inbewaringstelling bij uitspraak van 14 oktober 2010 ongegrond heeft verklaard.
1.3. De zaak is op 4 november 2010 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen mr. drs. K.P. Woo, tolk
1.4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, eiser in de gelegenheid een uitspraak van deze rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, over te leggen en verweerder een aantal vragen gesteld.
Bij faxbericht van 4 november 2010 heeft eiser desbetreffende uitspraak overgelegd.
Bij faxbericht van 10 november 2010 heeft verweerder nadere inlichtingen gegeven.
1.5. De zaak is op 11 november 2010 verder behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen mr. drs. K.P. Woo, tolk.
2.1. Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), gelezen in samenhang met het eerste lid van deze bepaling, verklaart de rechtbank het beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontneming gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.2. Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Er is onvoldoende zicht op uitzetting binnen redelijke termijn en verweerder werkt onvoldoende voortvarend. Het is algemeen bekend dat de autoriteiten van Vietnam niet of nauwelijks laissez-passer's (hierna: lp's) afgeven. Niet is gebleken dat het onderzoek loopt bij de autoriteiten van Vietnam. Het ligt op de weg van verweerder om dat aannemelijk te maken. Vietnam. Daarnaast is de lp-aanvraag pas na tien dagen doorgezonden aan de Nederlandse ambassade in Hanoi. Niet is gebleken dat de lp-aanvraag vervolgens naar de autoriteiten van Vietnam is gezonden.
2.3. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Er is voldoende zicht op uitzetting binnen redelijke termijn en verweerder werkt voldoende voortvarend. De Dienst Terugkeer en vertrek (hierna: DT&V) rappelleert maandelijks op alle openstaande lp-aanvragen bij de Nederlandse ambassade in Hanoi. Verweerder heeft geen zicht op de werkwijze van de Nederlandse ambassade in Hanoi, maar gaat ervan uit dat periodiek wordt gerappelleerd op de lopende lp-aanvragen. De tijdelijke problemen met een contactpersoon, die een rol speelden in de door eiser aangehaalde uitspraak, doen zich thans niet meer voor. De lp-aanvraag is op 27 oktober 2010 aangekomen in Hanoi. Verweerder weet niet of deze aanvraag is doorgezonden aan de autoriteiten van Vietnam en verzoekt hem een nadere termijn te geven om deze vraag alsnog te beantwoorden.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt. Niet valt op voorhand uit te sluiten dat binnen een redelijke termijn een lp voor eiser zal worden verstrekt.
2.4.2. Over de voortvarendheid van het handelen van verweerder overweegt de rechtbank het volgende.
De lp-aanvraag is 1 oktober 2010 verzonden naar de lp-kamer, waar deze aanvraag op 5 oktober 2010 is aangekomen. Op 11 oktober 2010 heeft de lp-kamer de aanvraag doorgezonden aan de Nederlandse ambassade in Hanoi, alwaar deze aanvraag op 27 oktober 2010 is aangekomen.
De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door de lp-aanvraag pas na tien dagen te verzenden naar de Nederlandse ambassade in Hanoi faalt. De aanvraag is op 5 oktober 2010 binnengekomen bij de lp-kamer, terwijl het onderzoek in de eerste beroepsprocedure op 7 oktober 2010 is gesloten. Dit gedeelte van het lp-traject staat in de onderhavige procedure dan ook niet ter beoordelen. De rechtbank acht een termijn van zes dagen voor het verwerken en verzenden van een lp-aanvraag door de lp-kamer niet onredelijk lang.
Vervolgens moet worden vastgesteld dat de op 11 oktober 2010 verzonden lp-aanvraag pas op 27 oktober 2010 is aangekomen bij de Nederlandse ambassade in Hanoi. Niet is gebleken dat de lp-aanvraag niet verzonden had kunnen worden op een manier die tot een snellere binnenkomst op de ambassade in Hanoi had geleid.
In de beslissing van 4 november 2010 tot schorsing van het onderzoek is verweerder onder meer verzocht uiterlijk op 9 november 2010 schriftelijk mee te delen of en, zo ja, wanneer de Nederlandse autoriteiten hebben gerappelleerd bij de autoriteiten van Vietnam. Bij faxbericht van 8 november 2010 heeft de rechtbank verweerder gevraagd voorts schriftelijk mee te delen of eiser schriftelijk is gepresenteerd bij de autoriteiten van Vietnam en, zo ja, op welke datum. De rechtbank heeft verweerder erop gewezen dat, als de gevraagde inlichtingen niet of niet tijdig worden verstrekt, de rechtbank daaruit gelet op het bepaalde in artikel 8:28 en 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de vragen of eiser is gepresenteerd en of er is gerappelleerd in zijn faxbericht van 10 november 2010 niet heeft beantwoord. Ook ter zitting van 11 november 2010 heeft verweerder deze vraag niet kunnen beantwoorden. Uit het niet onbeantwoord blijven van deze vragen van de rechtbank maakt de rechtbank de gevolgtrekking dat de lp-aanvraag niet is doorgezonden aan de Vietnamese autoriteiten.
Gelet op het vorenstaande slaagt de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk is gegaan om eiser uit te zetten in zoverre dat verweerder met ingang van 12 oktober 2010 niet langer met de vereiste voortvarendheid heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser.
2.5. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser bevelen.
De rechtbank ziet aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen. De voortduring van de maatregel is als gezegd onrechtmatig met ingang van 12 oktober 2010. Uitgaande van het normbedrag van € 80 voor een dag detentie in een huis van bewaring en ervan uitgaande dat verweerder voldoet aan het op 11 november 2010 door de rechtbank gegeven bevel tot onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring, heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 2.400. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, zal de schadevergoeding worden betaald door de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 4 november 2010 en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 11 november 2010, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 2.400 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.092,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en H. Philips, griffier, ondertekend.