ECLI:NL:RBSGR:2010:BO3726

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/8949, 09/8951, 09/8957, 09/9074, 09/9116, 09/9121, 09/9146, 09/9215, 09/9261, 10/28 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkheidsbeginsel en onbelaste dagvergoeding voor UNMO's in Soedan

In deze zaak, uitgesproken op 7 juli 2010 door de Rechtbank 's-Gravenhage, hebben eisers, die als militaire waarnemers (UNMO's) in Soedan waren ingezet, beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Defensie. De eisers kwamen in aanmerking voor een dagvergoeding voor onkosten namens de Verenigde Naties, maar hadden geen aanspraak op een onbelaste vergoeding op grond van de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (Regeling VVHO). Ze stelden dat het gelijkheidsbeginsel geschonden was, omdat andere UNMO's wel de onbelaste vergoeding hadden ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had aangetoond waarom sommige UNMO's de vergoeding wel en andere niet hadden ontvangen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 2 februari 2008, waarin ook het gelijkheidsbeginsel aan de orde was. De rechtbank concludeerde dat de minister de verzoeken van eisers niet had mogen afwijzen, aangezien er geen sprake was van een 'zeer kleine minderheid' die de vergoeding niet had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door de verzoeken af te wijzen.

De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van 24 november 2009 en bepaalde dat de minister nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de eisers. De uitspraak benadrukt het belang van het gelijkheidsbeginsel in het bestuursrecht, vooral in situaties waarin een bestuursorgaan inconsistent handelt ten opzichte van vergelijkbare gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/8949, 09/8951, 09/8957, 09/9074, 09/9116, 09/9121, 09/9146, 09/9215, 09/9261 en 10/28 MAW CC
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonende te [woonplaats],
[B], wonende te [woonplaats],
[C], wonende te [woonplaats],
[D], wonende te [woonplaats],
[E], wonende te [woonplaats],
[F], wonende te [woonplaats],
[G], wonende te [woonplaats],
[H], wonende te [woonplaats],
[I], wonende te [woonplaats] en
[J], wonende te [woonplaats], eisers,
en
de minister van Defensie, voorheen de staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Eisers hebben ieder afzonderlijk beroep ingesteld tegen de besluiten van 24 november 2009 waarbij verweerder zijn besluiten van 22 juni 2009 heeft gehandhaafd.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn ter zitting van 28 mei 2010 gevoegd ter zitting behandeld. Eisers [B], [C], [H] en [J] zijn in persoon verschenen. De overige eisers zijn al dan niet met bericht van verhindering niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot.
II OVERWEGINGEN
1.1. De rechtbank gaat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Eisers zijn aangesteld bij het beroepspersoneel voor onbepaalde tijd van de Koninklijke Landmacht. In de periode van 22 april 2006 tot 1 mei 2008 zijn eisers als militaire waarnemer (UNMO) ingezet in Soedan in het kader van de operaties UNMIS-1, UNMIS-2 UNMIS-3 dan wel UNMIS-4 (United Nations Mission in Sudan). Eisers hebben ieder ongeveer zes maanden in Soedan verbleven.
Eisers kwamen als UNMO in aanmerking voor een dagvergoeding voor onkosten namens de Verenigde Naties en hadden om die reden geen aanspraak op de onbelaste vergoeding op grond van de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (Regeling VVHO).
1.3. Naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 2 februari 2008 (AWB 08/6318 MAW), hebben eisers, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verzocht om in aanmerking te komen voor de onbelaste dagvergoeding per dag als bedoeld in tabel 1 onder b van de Regeling VVHO.
De waarnemers van de militaire politie (United Nations Police Observers, UNPO) alsmede een heel aantal van hun collega´s zouden wel in aanmerking zijn gebracht voor deze dagvergoeding.
1.4. Verweerder heeft de verzoeken bij afzonderlijke besluiten van 22 juni 2009 respectievelijk 30 juli 2009 afgewezen.
2. In beroep hebben eisers met een beroep op het gelijkheidsbeginsel en de reeds hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank betoogd dat zij in aanmerking dienen te komen voor de onbelaste dagvergoeding. Gedurende bijna twee jaar hebben UNPOL's als ook andere UNMO's de onbelaste vergoeding ontvangen. Verweerder was hiervan op de hoogte. Desondanks heeft verweerder hier niets tegen ondernomen. Voorts heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verschillen in beleid en uitvoeringspraktijken berusten op geobjectiveerde en functionele verschillen tussen UNPOL's en UNMO's. voorts is in de UNMIS-operatiebevelen 1 tot en met 4 aangegeven dat de onbelaste dagvergoeding toegekend zou worden. Het door verweerder gedane nader onderzoek is niet duidelijk en er valt nog veel op af te dingen. Nu een zeer grote meerderheid van de UNMO's de dagvergoeding wel heeft gekregen kan verweerder de verzoeken van eisers niet afwijzen met de redenering dat geen sprake is van een zeer kleine minderheid. Ten slotte zijn eisers in hun belangen geschaad nu verweerder niet is overgaan tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde vergoedingen.
3. Verweerder heeft in de bestreden besluiten aangegeven dat in ieder geval tot 1 februari 2008 een onjuiste toepassing is gegeven aan de Regeling VVHO. Onderzoek heeft geleid tot verbetering van de procedures. Het oordeel van de rechtbank in de door eisers aangehaalde uitspraak is gedaan op basis van de door partijen aangebrachte (beperkte) gegevens en het verhandelde ter zitting. Uit nader onderzoek, uitgevoerd mede naar aanleiding van een groot aantal soortgelijke verzoeken, is gebleken dat de in de uitspraak genoemde getalsverhouding niet juist is. Dit heeft zijn oorzaak in het feit dat gedurende een substantieel aantal maanden een sterk wisselend aantal waarnemers tegelijkertijd werkzaam is geweest, hetgeen uiteraard van invloed is op de getalsverhouding van het in Soedan tegelijkertijd aanwezige aantal waarnemers dat ten onrechte de tegemoetkoming in de onkosten volgens de Regeling VVHO heeft ontvangen en het aantal dat deze niet heeft ontvangen. Nu allerminst sprake is van een zeer geringe minderheid van waarnemers die de tegemoetkoming niet heeft ontvangen bestaat voor verweerder geen aanleiding om op eisers artikel 15 van de Regeling VVHO toe te passen. Daar komt bij dat het vaste jurisprudentie is dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een bestuursorgaan verplicht is in het verleden gemaakte fouten te herhalen.
4. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de regeling VVHO heeft de militair die is ingezet in het kader van een operatie als bedoeld in tabel 3 van de Regeling VVHO, aanspraak op:
a. huisvesting en voeding vanwege en voor rekening van het Rijk;
b. een tegemoetkoming in de onkosten volgens tabel 1.
Tabel 1: Tegemoetkoming onkosten per 1 februari 2009
(ad artikel 5, Regeling VVHO)
Soort operatie/aard van de inzet bedrag per dag:
a. Military Observers en overige militairen die aanspraak
hebben op een volledige dagvergoeding, inclusief
huisvesting, voeding en overige onkosten van derden nihil
b. Overige militairen € 27,21
Ingevolge artikel 15 van de Regeling VVHO is de Minister bevoegd te beslissen in die gevallen waarin deze regeling naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet.
5.1. Ter zitting hebben eisers gewezen op bijlage F van de UNMIS-operatiebevelen. Hierin is de onbelaste dagvergoeding opgenomen. Voorts is aangegeven dat de door verweerder overgelegde aantallen niet kloppen. Zo is niet altijd sprake van twee stafofficieren in het gebied, het kan er ook één zijn. Daar komt bij dat eiser [G] heeft aangegeven dat de stafofficieren die buiten het VN hoofdkwartier waren gelegerd tevens een volledige dagvergoeding van de UN ontvingen. Ten slotte hebben eisers aangegeven dat ook na 1 februari 2008 nog vergoedingen zijn ontvangen.
Verweerder heeft deze stellingen van eisers onvoldoende kunnen weerleggen. Zo heeft verweerder niet kunnen aangeven hoeveel stafofficieren per uitzending dan wel per batch in Soedan verbleven. Evenmin heeft verweerder kunnen verklaren waarom sommige UNMO's de dagvergoeding wel en andere UNMO's de dagvergoeding niet hebben gekregen.
5.2. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het verzoek van eisers gebaseerd is op artikel 15 van de Regeling VVHO. Dit artikel biedt verweerder de mogelijkheid om af te wijken van onder meer artikel 5 en tabel 1 van de Regeling VVHO. Daar komt bij dat slechts een zeer kleine minderheid de onbelaste dagvergoeding niet heeft ontvangen. Verweerder heeft niet kunnen aangeven waarom een groot aantal UNMO's de dagvergoeding wel hebben ontvangen en een aantal niet. Voorts is verweerder lange tijd de onbelaste vergoeding blijven doorbetalen terwijl hij wist dat dit in strijd met de vigerende regelgeving was.
Gelet op het vorenstaande had verweerder de verzoeken van eisers niet mogen afwijzen met als reden dat geen sprake is van een 'zeer kleine minderheid'.
Nu het aantal gemaakte fouten dusdanig groot is, is de rechtbank van oordeel dat om die reden tot strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur dient te worden geconcludeerd.
Verweerder had, gelet op alle omstandigheden, juist aanleiding moeten zien om de verzoeken van eisers op grond van artikel 15 van de Regeling VVHO toe te kennen. Hierbij dient nog wel opgemerkt te worden dat eiser [B] als enige ook na 1 februari 2008 nog in Soedan heeft verbleven. Hierdoor is het mogelijk dat zijn positie anders is dan die van de andere eisers.
6. De beroepen zijn dan ook gegrond en de besluiten van 24 november 2009 dienen te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Awb.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding nu geen sprake is van door (een) derde(n) beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder te veroordelen in de reiskosten voor het bijwonen van deze zitting van de ter zitting verschenen eisers. Deze kosten bedragen voor eiser [B] voor een NS-dagretour vol tarief tweede klasse [woonplaats] - Den Haag CS € 24,20, voor eiser [C] voor een NS-dagretour vol tarief tweede klasse [woonplaats] - Den Haag CS € 38,--, voor eiser [H] voor een NS-dagretour vol tarief tweede klasse [woonplaats] - Den Haag CS € 36,30, en voor eiser [J], tien strippen (€ 5,07) en voor een NS-dagretour vol tarief tweede klasse [plaats] - Den Haag CS € 27,10.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart de beroepen gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten van 24 november 2009;
3. bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten op de bezwaarschriften neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van dit geding ten bedrage van
€ 130,67, (€ 24,20 + € 38,-- + € 36,30 + € 32,17) die deze kosten aan eiser [B], respectievelijk [C], [H] en [J] dient te vergoeden;
5. bepaalt dat verweerder aan eisers de door hen betaalde griffierechten, te weten
10 X € 150,--, vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. M.M.F. Holtrop, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. A.P.J. Heesen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op: