ECLI:NL:RBSGR:2010:BO3694

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10-36586
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Gorter
  • M. van Ettikhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening asielaanvraag Irakese verzoeker in afwachting van EHRM uitspraak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 november 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een Irakese verzoeker. De verzoeker, geboren in 1956, had op 8 oktober 2010 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 18 oktober 2010 door de minister voor Immigratie en Asiel was afgewezen. De verzoeker vreesde voor uitzetting naar Irak, vooral in het licht van een brief van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 22 oktober 2010, waarin werd aangegeven dat uitzetting van Irakese vreemdelingen op dat moment niet wenselijk was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, gezien de omstandigheden en de aanstaande uitspraak van het EHRM op 24 november 2010, het verzoek om een voorlopige voorziening toewijsbaar was. De rechter stelde vast dat de verzoeker een redelijke kans van slagen had in zijn beroep en dat het besluit van de minister om de asielaanvraag af te wijzen geschorst moest worden. Dit betekende dat de verzoeker niet mocht worden uitgezet en dat zijn opvang moest worden voortgezet.

De voorzieningenrechter heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 874,- zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt de impact van de EHRM-arresten op de Nederlandse asielprocedures en de noodzaak om rekening te houden met de rechten van asielzoekers in afwachting van belangrijke juridische uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 10/36586
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1956, van Irakese nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt, advocaat te Emmen,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. L. Verheijen.
Inleiding
1.1 Op 8 oktober 2010 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag in een Aanmeldcentrum (AC) afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 4 november 2010. Verzoeker heeft in persoon, bijgestaan door mr. H.J.M. Nijholt, en verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.
Overwegingen
2.1 Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat hij in de verlengde procedure had moeten worden opgenomen in verband met zijn hartklachten. Tevens vreest verzoeker voor schending van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw) vanwege zijn problemen met Al-Sadr, zijn Fayli-Koerdische afkomst en zijn medische omstandigheden. Ten slotte heeft verzoeker gewezen op de brief van 22 oktober 2010 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), die verweerder verzoekt, van uitzetting van alle Irakezen af te zien.
2.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder op 2 november 2010 heeft aangegeven dat uitzetting van alle Irakezen wordt opgeschort tot 24 november 2010. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker belang heeft bij behandeling van zijn zaak nu vorenstaande, gelet op de ongewisheid van de uitkomst van de uitspraak van het EHRM op 24 november 2010, nog slechts ziet op een tijdelijke uitzettingsbelemmering.
2.3 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.4 Bij brief van 22 oktober 2010 heeft het EHRM het volgende aan de Nederlandse Staat medegedeeld:
“ (…) that the President of the Third Section of the Court, following consultations with the Presidents of other Sections of the Court, considers that it is appropriate to apply Rule 39 in respect of any Iraqi who challenges his or her return from the Netherlands to Baghdad.”
2.5 Naar aanleiding van deze brief heeft verweerder in een persbericht op 2 november 2010 aangegeven dat Nederland in ieder geval tot en met 24 november 2010 geen uitgeprocedeerde Irakese vreemdelingen gedwongen naar Irak zal terugsturen.
2.6 De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker de Irakese nationaliteit heeft.
2.7 De voorzieningenrechter is gelet op het vorenstaande van oordeel dat thans, in afwachting van de definitieve uitspraak van het EHRM, die wordt verwacht op 24 november 2010, aan het beroep een redelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd. Om die reden komt het verzoek voor toewijzing in aanmerking. De overige stellingen van verzoeker, daaronder tevens zijn oproep tot het stellen van een prejudiciële vraag over de criteria voor de vaststelling van het voor artikel 15c Definitierichtlijn vereiste willekeurige geweld, dienen derhalve thans onbesproken te blijven. Overigens komt het de voorzieningenrechter voor dat het, gelet op de uitstralende werking van de arresten van het EHRM in de onderhavige materie, thans minder opportuun is om een dergelijke vraag aan het Hof van Justitie te stellen.
2.8 Het besluit van verweerder van 18 oktober 2010 wordt derhalve geschorst totdat is beslist op het beroep. Dat betekent dat verzoeker moet worden behandeld als ware hij nog in de aanvraagfase. Dit betekent (a) dat de opvang dient te worden gecontinueerd, ook na 4 weken na het nemen van het besluit, en (b) dat verzoeker niet mag worden uitgezet.
2.9 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 437,-).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
schorst het besluit van verweerder van 18 oktober 2010 totdat is beslist op het beroep;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 874,- te betalen aan verzoeker.
Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2010.
De griffier: De rechter:
mr. M. van Ettikhoven mr. H. Gorter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.