ECLI:NL:RBSGR:2010:BO3360

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/586 GGH
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om een zuiver schadebesluit in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] BV en de heffingsambtenaar van de gemeente Delft. Eiseres, [X] BV, had een verzoek ingediend om een zuiver schadebesluit, dat werd afgewezen door verweerder. Eiseres stelde dat zij schade had geleden als gevolg van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid door de gemeente, en had beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek. De rechtbank oordeelde dat eiseres de publiekrechtelijke weg had gekozen door het verzoek in te dienen en beroep aan te tekenen. Echter, eiseres had nagelaten bezwaar te maken tegen de afwijzing van het verzoek voordat zij beroep instelde, wat volgens de rechtbank noodzakelijk was. Om onnodige vertraging te voorkomen, werd het beroepschrift door de rechtbank aangemerkt als ingediend op de juiste wijze, omdat verweerder ter zitting instemde met het directe beroep.

De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres tegen de aanslagen ongegrond en oordeelde dat verweerder zonder schending van rechtsregels kon besluiten tot afwijzing van het verzoek om een zuiver schadebesluit. De rechtbank verduidelijkte dat de beslissing op het verzoek geen besluit was ingevolge de belastingwet, waardoor de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing waren. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van het Hof 's-Gravenhage ter ondersteuning van haar oordeel. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/586 GGH
Uitspraakdatum: 13 oktober 2010
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X] BV, gevestigd te [Z], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, verweerder.
I PROCESVERLOOP
1. Verweerder heeft op 31 juli 2009 voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een bouwvergunning een aanslag in de leges van de gemeente Delft opgelegd ten bedrage van € 34.050 (aanslagnummer [nummer]; hierna: de aanslag).
2. Eiseres heeft op 10 september 2009 bezwaar tegen de aanslag gemaakt. In het bezwaarschrift verzoekt eiseres om een zuiver schadebesluit. Het verzoek luidt:
" Mocht dat (verrekening met de aanslag van een eerder van eiseres geheven legesbedrag van € 9.915, rechtbank) niet tot de mogelijkheden behoren, dan verzoekt cliënt hierbij een zuiver schadebesluit dat er op neerkomt dat de leges voor de geweigerde bouwvergunning wordt gerestitueerd, althans wordt verrekend met de leges van de afgegeven bouwvergunning, zodat aan mijn cliënt € 9.915 wordt terugbetaald".
3. Bij besluit van 14 december 2009, verzonden op 15 december 2009, heeft verweerder het verzoek om een zuiver schadebesluit afgewezen.
4. Eiseres heeft tegen het besluit van 14 december 2009 bij brief van 25 januari 2010, door de rechtbank op dezelfde dag per fax ontvangen, beroep ingesteld.
5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2010 te 's-Gravenhage. Namens eiseres zijn verschenen de directeur van eiseres [A], tot bijstand vergezeld door zijn echtgenote, en [B], gemachtigde van eiseres. Namens verweerder is verschenen [C].
II OVERWEGINGEN
Geschil
7. In geschil is of verweerder het verzoek om een zuiver schadebesluit terecht heeft afgewezen.
8. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toekenning van een schadevergoeding ten bedrage van € 9.915.
9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
10. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
11. Een belanghebbende die meent aanspraak te kunnen maken op vergoeding van schade die het gevolg is van de wijze waarop een bestuursorgaan zijn bevoegdheden uitoefent, heeft de keus om de bestuursrechtelijke dan wel de civielrechtelijke weg te volgen (vergelijk HR 17 december 1999, nr. C98/80HR, NJ 2000, 87, Groningen/Raatgever). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, door het verzoek om een zuiver schadebesluit bij verweerder in te dienen en tegen de afwijzende beslissing op het verzoek beroep in te stellen bij de bestuursrechter, gekozen voor de publiekrechtelijke weg.
12. De rechtbank acht zich bevoegd van het door eiseres ingediende beroepschrift kennis te nemen. Het beroepschrift richt zich echter tegen een besluit waartegen eiseres, gelet op het bepaalde in artikel 7:1 van de Awb, alvorens beroep in te stellen, bezwaar had moeten maken. Derhalve dient het beroepschrift in beginsel te worden aangemerkt als een bij de rechtbank ingediend bezwaarschrift dat de rechtbank met toepassing van artikel 6:15 van de Awb dient door te zenden naar verweerder. Teneinde een nodeloze vertraging van de procedure en een zinloze herhaling van zetten te voorkomen, merkt de rechtbank - voor zoveel nodig met overeenkomstige toepassing van hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 3 november 2006, nr. 42 570, LJN: AZ1230, over het instellen van sprongcassatie heeft beslist - het beroepschrift aan als te zijn ingediend op de in artikel 7a van de Awb geregelde wijze. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij beoogd heeft op die wijze beroep in te stellen en dat verweerder ter zitting met het rechtstreekse beroep bij de rechtbank heeft ingestemd.
13. Bij uitspraak van 13 oktober 2010, nr. AWB 10/583 LEGGW en AWB 10/585 LEGGW, inzake de beroepen van eiseres tegen de aanslag en de in een eerder stadium opgelegde aanslag, waarbij het onder 2 genoemde bedrag van € 9.915 is geheven (hierna: de eerdere aanslag), heeft de rechtbank het standpunt van eiseres dat verweerder de eerdere aanslag had moeten verrekenen met de aanslag, verworpen en de beroepen ongegrond verklaard. Gelet hierop is van door eiseres geleden schade als gevolg van de oplegging en - na bezwaar - handhaving van de aanslag en de eerdere aanslag geen sprake.
14. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zonder schending van geschreven of ongeschreven rechtsregels kunnen beslissen tot afwijzing van het verzoek om een zuiver schadebesluit. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
15. Ter toelichting op de aan de voet van deze uitspraak opgenomen rechtsmiddelverwijzing merkt de rechtbank nog het volgende op. De beslissing op het verzoek om een zuiver schadebesluit is geen ingevolge de belastingwet genomen besluit (vergelijk Hof 's-Gravenhage, 1 juni 2010, nr. BK-09/00801 en BK-09/00830, LJN: BM9567), zodat op het bezwaar en beroep tegen deze beslissing de bepalingen van Hoofdstuk V, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing zijn. Derhalve is in de rechtsmiddelverwijzing de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vermeld als instantie, waarbij hoger beroep tegen deze uitspraak kan worden ingesteld.
Proceskosten
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. B. van Eeuwijk.
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.