ECLI:NL:RBSGR:2010:BO2892

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 35970
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Guinee

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 november 2010 uitspraak gedaan over de voortduring van de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 10 mei 2010 in bewaring was gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vooralsnog zicht op uitzetting naar Guinee is, maar dat dit zicht niet voldoende is om de bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij de procedure tot verkrijging van een laissez passer door de Guinese autoriteiten in overweging genomen en vastgesteld dat de gemiddelde duur van deze procedure ongeveer 185 dagen bedraagt. Gezien de lange duur van de bewaring en het feit dat eiser pas op 26 augustus 2010 aan de Guinese autoriteiten is gepresenteerd, concludeert de rechtbank dat er geen zicht meer is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft daarom de bewaring met ingang van 4 november 2010 opgeheven en eiser een schadevergoeding van € 3.360,- toegekend, alsook de proceskosten van € 655,50 aan de griffier van de rechtbank vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudend te MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 35970
Uitspraak
in het geding tussen
[eiser], eiser,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, als rechtsopvolger van de Minister van Justitie, verweerder.
Datum inbewaringstelling: 10 mei 2010
Kenmerk: [IND-nummer]
V-nummer: [V-nummer]
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2010 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraken van 7 juni 2010, 16 juli 2010, 3 september 2010 en 29 september 2010 heeft deze rechtbank de eerdere beroepen tegen (de voortduring van) de bewaring ongegrond verklaard.
Eiser heeft via zijn gemachtigde P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom, opnieuw beroep ingesteld. Tevens heeft hij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage aan de rechtbank gezonden. Eiser heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om daarop te reageren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 november 2010. Eiser is daarbij met bericht van verhindering niet verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Pols, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen antwoord te geven op een aantal vragen.
Bij schrijven van 2 november 2010 heeft verweerder zulks gedaan.
Eiser heeft vervolgens bij schrijven van 3 november 2010 een reactie gegeven.
Gelet op de door beide partijen daartoe gegeven toestemming heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en heeft zij op 3 november 2010 het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de bewaring als zodanig reeds is beslist bij haar uitspraak van 7 juni 2010 en dat de rechtbank bij uitspraak van 29 september 2010 de voortduring van de bewaring nog rechtmatig heeft geacht.
Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient de rechtbank thans te beoordelen of, voor zover bestreden en gegeven de omstandigheden van het geval, de voortduring van de bewaring sindsdien nog rechtmatig is.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank daarbij nog op dat zij als beginpunt van de thans te beoordelen periode de datum neemt waarop het onderzoek leidend tot de uitspraak van
29 september 2010 gesloten werd. Deze datum is 23 september 2010. Door deze datum als beginpunt van de te beoordelen periode te nemen, kunnen feiten en omstandigheden die zich na deze datum hebben voorgedaan en die vanwege het sluiten van het onderzoek niet meer betrokken konden worden in de uitspraak van 29 september 2010, wel betrokken worden in de onderhavige uitspraak. Zo deze feiten en omstandigheden niet zouden kunnen worden betrokken in de beoordeling van dit beroep, zou er sprake zijn van een gat in de rechtsbescherming van eiser en dat is niet aanvaardbaar.
Eiser heeft zowel in zijn reactie op de voortgangsrapportage als in zijn reactie op de door verweerder bij schrijven van 2 november 2010 beantwoorde vragen gesteld dat er geen zicht is op een uitzetting van hem naar Guinee. Ook heeft eiser betoogd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat, met een beroep op klemmende redenen van humanitaire aard en mede gelet op de duur van de bewaring, de belangenafweging thans in zijn voordeel dient uit te vallen.
Gegeven eisers stelling dat het zicht op uitzetting naar Guinee zou ontbreken, alsook gegeven de uitspraken van deze rechtbank van respectievelijk de nevenzittingsplaats Groningen van 14 augustus 2009 (LJN BJ5721) en de nevenzittingsplaats Utrecht van
15 september 2010 (LJN BN7165), heeft de rechtbank ter zitting van 1 november 2010 verweerder verzocht antwoord te geven op de navolgende vragen:
1. Hoe verloopt de procedure tot verkrijging van een laissez passer van de Guinese autoriteiten?
2. Hoeveel aanvragen tot afgifte van laissez passer zijn er in 2008, 2009 en 2010 bij die autoriteiten ingediend?
3. Hoeveel presentaties hebben er naar aanleiding van die aanvragen plaatsgehad en in welke jaren was dit?
4. Hoeveel aanvragen zijn er naar aanleiding van die presentaties in behandeling genomen?
5. Hoeveel laissez passer zijn er naar aanleiding van die presentaties verstrekt en in welke jaren was dit?
6. Hoe lang duurt het gemiddelde traject vanaf indiening aanvraag tot verkrijging van een laissez passer?
Verweerder heeft deze vragen op 3 november 2010 als volgt beantwoord:
1. Na de schriftelijke indiening van een laissez passeraanvraag wordt een presentatie in persoon georganiseerd. Wanneer de nationaliteit niet door de diplomatieke vertegenwoordiging kan worden vastgesteld, wordt de aanvraag voor onderzoek doorgestuurd naar Guinee. Indien de nationaliteit is vastgesteld, verstrekt de diplomatieke vertegenwoordiging een laissez passer.
2. In 2008 zijn ongeveer 80 aanvragen tot afgifte van een laissez passer bij de Guinese autoriteiten ingediend. In 2009 waren er dat ongeveer 130 en in 2010 (tot 11-10-2010) circa 140.
3. Op basis van de circa 80 aanvragen in 2008 ongeveer 60 presentaties (circa 20 in 2008 en circa 40 in 2009) en ongeveer 20 vervolgpresentaties in 2009. Op basis van de circa 130 aanvragen in 2009: ongeveer 60 presentaties (circa 30 in 2009 en circa 30 in 2010) en ongeveer 10 vervolgpresentaties (circa 5 in 2009 en circa 5 in 2010). Op basis van de circa 140 aanvragen in 2010: ongeveer 30 presentaties (alleen in 2010) en 0 vervolgpresentaties.
4. Het in behandeling zijn van aanvragen is een momentopname. Op 11 oktober 2010 waren ongeveer 140 aanvragen in behandeling.
5. In 2009 zijn ongeveer 5 laissez passer verstrekt. In september 2010 is 1 laissez passer afgegeven; dit betrof een verversing van een eerdere laissez passer toezegging.
6. De gemiddelde duur van het traject vanaf indiening aanvraag tot verkrijging van een laissez passer bedraagt ongeveer 185 dagen.
Deze antwoorden brengen de rechtbank tot de navolgende overwegingen.
Zo de gemiddelde duur van het traject daadwerkelijk “ongeveer 185 dagen” zou bedragen, zou, zo komt het de rechtbank voor, op meer aanvragen tot afgifte van laissez passer besloten zijn dan thans blijkens het antwoord op vraag 5 het geval is. Immers, bij een dergelijke stand van zaken mag dan verwacht worden dat in 2010 beslist is op veel van de in 2009 in behandeling genomen aanvragen als ook dat beslist is op een belangrijk deel van de in 2010 in behandeling genomen aanvragen.
Het aantal in 2010 afgegeven laissez passer doet echter alleszins anders vermoeden: met uitzondering van de “verversing” is er in 2010 geen enkel laissez passer afgegeven. Aldus is zonder nadere motivering, welke ten enenmale ontbreekt, de termijn van “ongeveer 185 dagen” niet begrijpelijk.
Het komt de rechtbank bij dit alles overigens als hoogst onaannemelijk voor dat het niet-afgegeven zijn van aangevraagde laissez passer telkens is terug te voeren op het (toch) niet blijken te bezitten van de Guinese nationaliteit door de desbetreffende vreemdeling en/of het telkens door de desbetreffende vreemdeling niet verlenen van de vereiste medewerking.
Een en ander roept de vraag op of er überhaupt nog gesproken kan worden van zicht op uitzetting van vreemdelingen naar Guinee en dat brengt de rechtbank tot de navolgende overwegingen.
Het in zijn algemeenheid oordelen over het al dan niet bestaan van zicht op uitzetting naar een bepaald land is doorgaans niet juist, omdat er te allen tijde eerst gekeken moet worden naar de individuele zaak. Meer in het bijzonder moet dan in de oordeelsvorming worden betrokken of de desbetreffende vreemdeling meewerkt aan zijn uitzetting of niet. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Vw 2000 rust immers op de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft de plicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten en dit brengt mee dat van de vreemdeling kan en mag worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen.
Zo lang niet is gebleken dat de vreemdeling sinds zijn inbewaringstelling de hiervoor bedoelde inspanningen heeft verricht en/of geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat hij niet in staat kan worden geacht de hiervoor bedoelde concrete en verifieerbare gegevens te verkrijgen en te verschaffen, kan in beginsel het bestaan van zicht op uitzetting worden aangenomen.
Dit leidt alleen dan uitzondering in die situatie waarin aangenomen moet worden dat ook wanneer een vreemdeling actieve en volledige medewerking verleent en de nodige inspanningen verricht, uitzetting niet mogelijk is, omdat de autoriteiten van het aangezochte land niet de voor de uitzetting noodzakelijke medewerking verlenen. In een dergelijke situatie is immers het al dan niet verlenen van medewerking irrelevant, omdat ook wanneer die medewerking zou worden verleend niet gekomen kan worden tot uitzetting.
Uit de door verweerder aangeleverde voortgangsrapportage en het daarbij gevoegde vertrekgesprek is de rechtbank gebleken dat eiser medewerking heeft verleend aan het verkrijgen van een laissez passer. Hij heeft immers meegewerkt aan zijn presentatie aan de Guinese autoriteiten. Van een verdergaande medewerking en inspanning van eiser is de rechtbank echter niet gebleken. Zo is niet gebleken dat eiser ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen heeft verricht om de voor de beoogde uitzetting benodigde gegevens te verkrijgen.
Bij een dergelijke stand van zaken kan, zoals overwogen, in beginsel het zicht op uitzetting worden aangenomen. Een dergelijk zicht op uitzetting zou alleen dan niet aanwezig zijn bij het bestaan van een situatie waarin aangenomen moet worden dat ook wanneer eiser actieve en volledige medewerking verleent en de nodige inspanningen verricht, uitzetting niet mogelijk is, omdat de Guinese autoriteiten niet de voor de uitzetting noodzakelijke medewerking verlenen.
Hoewel de rechtbank haar vraagtekens plaatst bij de inspanningsbereidheid van de Guinese autoriteiten, kan vooralsnog niet geoordeeld worden dat de Guinese autoriteiten elke, noodzakelijke medewerking weigeren te verlenen. De Guinese autoriteiten werken immers wel mee aan de presentaties van vreemdelingen en nemen daarna aanvragen in behandeling. Aldus kan een vorenbedoelde uitzonderingssituatie vooralsnog niet aanwezig geoordeeld worden.
De rechtbank wenst daarbij nog wel op te merken dat zij het zeer zorgelijk acht dat het in behandeling nemen van aanvragen reeds geruime tijd niet meer opgevolgd is door afgifte van laissez passer. De rechtbank gaat er echter vanuit dat verweerder deze zorgen ook heeft en vertrouwt er dan ook op dat verweerder al hetgeen dat in zijn vermogen ligt zal doen om te trachten bij de Guinese autoriteiten op korte termijn een verandering in houding te bewerkstelligen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er vooralsnog zicht is op eisers uitzetting naar Guinee. Het bestaan van een dergelijk zicht op zich is echter niet toereikend. De vreemdelingenbewaring dient te allen tijde gericht te zijn op het binnen een redelijke termijn bewerkstelligen van de uitzetting van een vreemdeling. Er zal dus zicht moeten bestaan op uitzetting binnen een redelijke termijn.
Gegeven het feit dat eiser reeds op 10 mei 2010 in bewaring is gesteld, gegeven het feit dat blijkens de voortgangsrapportage eiser eerst op 26 augustus 2010 in persoon is gepresenteerd aan de Guinese autoriteiten waarna op 27 augustus 2010 de aanvraag in behandeling is genomen en gegeven de bij de rechtbank, op grond van de door verweerder overgelegde cijfermatige gegevens, levende veronderstelling dat het beslissen op de ten behoeve van eiser gedane aanvraag aanzienlijk langer zal duren dan 185 dagen, wordt een dergelijk zicht in de onderhavige zaak niet langer aanwezig geoordeeld.
Eisers bewaring voldoet met het ontbreken van het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet langer aan de daaraan in artikel 59 van de Vw 2000 gestelde vereisten en het beroep is reeds derhalve gegrond. Eiser heeft gelet hierop geen belang meer bij een bespreking van zijn overige gronden van beroep en deze bespreking zal dan ook achterwege blijven.
De rechtbank stelt vast dat de bewaring vanaf 23 september 2010 onrechtmatig is en met ingang van 4 november 2010 moet worden opgeheven.
Ingevolge artikel 106, eerste lid van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de bewaring beveelt aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden om aan eiser ten laste van verweerder een schadevergoeding toe te kennen van € 80,- voor de dagen dat de thans onrechtmatig geoordeelde bewaring in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat eiser een schadevergoeding van € 3.360,- toekomt.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 655,50.
Omdat aan eiser voor het beroep een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder het bedrag van de kosten aan de griffier van de rechtbank betalen.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van 4 november 2010;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schade¬vergoeding toe van
€ 3.360,-, ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 655,50, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door M.B. Bax, rechter, in tegenwoordigheid van
Y.L.J. Kuypers-Damoiseaux, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2010.
w.g. Y. Kuypers-Damoiseaux w.g. M.B. Bax
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 3.360,- (zegge: drieduizenddriehonderdenzestig Euro).
Aldus gedaan op 4-11-2010 door M.B. Bax
Verzonden: 4-11-2010
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.