Parketnummer 09/900577-10
Datum uitspraak: 29 oktober 2010
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in 1992 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie [plaats].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 oktober 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. C. Krijger, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J.A. Buitenhuis heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en als bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de voorschriften hem te geven door de reclassering, ook als dit inhoudt het ondergaan van een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 juli 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die (op de grond liggende) [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met geschoeide voet op het hoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 juli 2010 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [straatnaam], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of de buik en/of de benen van die (liggende) [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, die (liggende) [slachtoffer] met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (bewusteloosheid en/of een hoofdwond en/of misselijkheid en/of een bloedende neus) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 04 juli 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [politieambtenaar I] en/of [politieambtenaar II] en/of [politieambtenaar III] en/of [politieambtenaar IV]), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, als hoofdagent/agent/aspirant van politie Haaglanden in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijers en/of kankergek en/of kankermongool", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 04 juli 2010 te 's-Gravenhage, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden.
art 180 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak feit 1 primair.
Voor bewezenverklaring van de aan verdachte tenlastegelegde poging tot doodslag moet vast komen te staan dat verdachte het opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven. Verdachte ontkent dat hij opzet had het slachtoffer te doden, zodat zijn verklaring daartoe in elk geval niet bijdraagt. De officier van justitie heeft betoogd dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Op basis van de zich thans in het dossier bevindende stukken is echter niet vast te stellen hoe groot de kans was dat het door verdachte ten aanzien van het slachtoffer toegepaste geweld tot de dood van het slachtoffer zou leiden. Algemene ervaringsregels die kunnen worden toegepast op een zaak als deze - waarin het onduidelijk is hoe groot het aandeel van verdachte was aan het in vereniging gebezigde geweld, en waarin niet is komen vast te staan hoe vaak en met welke kracht verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt - kent de rechtbank niet. Dit brengt met zich dat niet vast is komen te staan dat de kans dat het slachtoffer ten gevolge van het door verdachte toegepaste geweld zou komen te overlijden, aanmerkelijk was. Dit betekent dat voorwaardelijk opzet op dat gevolg niet kan worden aangenomen.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht dat:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
hij op 4 juli 2010 te 's-Gravenhage met anderen op de openbare weg, het [straatnaam], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld
bestond uit het slaan en schoppen tegen het hoofd en de buik en de benen van die (liggende) [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, die (liggende) [slachtoffer] met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt;
hij op 4 juli 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [politieambtenaar I] en [politieambtenaar II] en [politieambtenaar III] en [politieambtenaar IV], ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, als hoofdagent/agent/aspirant van politie
Haaglanden in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijers" en/of "kankergek" en/of "kankermongool";
hij op 4 juli 2010 te 's-Gravenhage, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van op heterdaad ontdekte strafbare feiten hadden aangehouden en hadden vastgegrepen teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nacht van 3 juli op 4 juli 2010 schuldig gemaakt aan openlijk geweld, belediging van ambtenaren in functie en wederspannigheid.
Verdachte is die bewuste nacht naar een houseparty gegaan en heeft daar naar eigen zeggen ongeveer vijftien alcoholhoudende dranken genuttigd. Na het feest is op het [straatnaam] te
's-Gravenhage een ruzie ontstaan tussen het slachtoffer en een vriend van verdachte. Deze ruzie is ontaard in een vechtpartij waarbij verdachte en zijn vrienden bovenop het slachtoffer zijn gesprongen en hem gezamenlijk hebben geschopt en geslagen tegen zijn benen, buik en hoofd. Het slachtoffer is hierdoor ten val gekomen. Toen het slachtoffer op de grond lag, zijn verdachte en zijn vrienden doorgegaan met schoppen en slaan. Op het moment dat de politie in aantocht was, zijn de vrienden van verdachte gevlucht; verdachte is als enige blijven staan en heeft het slachtoffer nog meerdere keren tegen het hoofd geschopt. Het slachtoffer was op dat moment al buiten bewustzijn en was dus niet in staat zich tegen de trappen van verdachte te verweren. Toen het slachtoffer weer bij bewustzijn kwam, heeft hij bloed overgegeven. Verder had hij een wond op zijn hoofd, een bloedneus, zware kneuzingen in het gezicht en blauwe plekken en schaafwonden op zijn lichaam.
Verdachte is samen met zijn vrienden een oneerlijke strijd aangegaan tegen één persoon en heeft daarbij buitensporig geweld gebruikt. Dat het slachtoffer op enig moment is gevallen en zelfs buiten bewustzijn is geraakt, heeft verdachte er niet van weerhouden hem nog een aantal keer te trappen. Het lijkt er op dat verdachte iedere vorm van zelfbeheersing en mededogen is verloren en dat hij zich ten koste van het slachtoffer helemaal heeft laten gaan. Dit kan niet anders dan als verwerpelijk en uiterst laf worden bestempeld.
Verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het strafbare handelen vond, zonder dat daartoe enige aanleiding was, plaats in de nachtelijke uren kort na afloop van een houseparty, wat betekent dat het uitgaand publiek getuige is geweest van het geweld. Het behoeft geen betoog dat dit soort geweld de gevoelens van veiligheid van omstanders, maar ook van de mensen die via de media kennis nemen van dit soort incidenten, in grote mate aantast.
Vlak voordat de politie ter plaatse kwam, is verdachte op de vlucht geslagen. De agenten hebben verdachte na een korte achtervolging vastgepakt en aangehouden. Verdachte heeft zich verzet tegen zijn aanhouding en hij heeft de agenten zowel bij zijn aanhouding als bij het vervoer naar het politiebureau, als na aankomst op het politiebureau beledigd met woorden als "kankerlijers" en "kankermongolen". Verdachte heeft met het plegen van deze feiten blijk gegeven van een groot gebrek aan respect voor politieambtenaren, die niets meer deden dan hun werk: het handhaven van de orde ter beveiliging van de maatschappij.
Uit het uittreksel justitiële documentatie (strafblad) betreffende verdachte van 6 juli 2010 blijkt dat verdachte weliswaar eerder voor strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen, maar dat dit geen geweldsfeiten of misdrijven tegen het openbaar gezag betreft.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte tevens acht geslagen op de volgende rapporten:
- een rapportage van een psychologisch onderzoek, opgemaakt door dr. [naam], klinisch psycholoog, gedateerd 10 september 2010;
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 4 oktober 2010.
Uit de rapportage van deskundige [naam] volgt dat verdachte sterk impulsief heeft gehandeld, waarbij hij zich heeft laten leiden door het feit dat zijn vriend ruzie had en door het gegeven dat zijn andere vrienden het slachtoffer ook begonnen te schoppen. Het forse alcoholgebruik dat vooraf ging aan het gepleegde feit heeft waarschijnlijk eveneens zijn remmingen verminderd. Niettemin wordt hij volledig toerekeningsvatbaar geacht. Verdachte was bewust van wat hij deed, alsmede van de strafbaarheid daarvan. De geconstateerde impulsiviteit en het alcoholgebruik lijken vooral fasetypisch te zijn geweest. De deskundige acht de kans op recidive laag. Deze inschatting is gebaseerd op de afwezigheid van psychopathologie bij verdachte, het situationeel bepaalde karakter van de mishandeling, de naar de indruk van de deskundige oprechte gevoelens van spijt en verdachtes bereidheid om een behandeling te ondergaan. Van belang is dat verdachte inzicht krijgt in zijn emotiebeleving, emotieregulatie en copingstrategieën. De deskundige adviseert dan ook om aan verdachte behalve een onvoorwaardelijke straf ook een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met als bijzondere voorwaarde het ondergaan van een ambulante behandeling teneinde de kans op recidive ook op middellange en lange termijn laag te houden.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte eenmaal eerder door zijn alcoholgebruik een conflict heeft gehad in het uitgaanscircuit. Het baart de rapporteurs zorgen dat verdachte, al dan niet in onder invloed van middelen, impulsief beslissingen neemt en overgevoelig lijkt te zijn voor autoriteit. Om het gedrag van verdachte te beïnvloeden en hiermee de kans op recidive te beperken, is het volgen van een behandeling geïndiceerd. De zogeheten Equiptraining, zoals aangeboden door Het Palmhuis, lijkt het meest passend. Deze training richt zich op denkfouten in het gedrag, groepsdruk en moreel besef.
De rechtbank zal verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat zij verdachte zal vrijspreken van de poging tot doodslag. De rechtbank acht evenwel - gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten - een gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd. Die ernst is vooral gelegen in het buitensporige geweld dat verdachte en zijn mededaders hebben toegepast en in het feit dat verdachte is doorgegaan met trappen tegen het hoofd van het slachtoffer, terwijl hij (het slachtoffer) buiten bewustzijn op de grond lag. De rechtbank acht het tevens geboden dat verdachte binnen een gedwongen kader een behandeling zal ondergaan teneinde het recidiverisico te beperken. Het gepleegde feit is volgens de deskundigen weliswaar situatiegebonden, maar de rechtbank sluit geenszins uit dat verdachte de komende jaren wederom in een situatie terecht komt waarin hij een grote hoeveelheid alcohol heeft genuttigd en hij of een van zijn vrienden in een conflictsituatie belandt.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 141, 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
wederspannigheid, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 2 (twee) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarden, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt dat hij een behandeling dient te ondergaan bij Het Palmhuis, of een soortgelijke instelling;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mrs. S.M. Christiaan en J.T.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2010.