ECLI:NL:RBSGR:2010:BO2041

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
350282 - HA ZA 09-3561
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en toepassing van dwangmiddelen in het kader van terrorismebestrijding

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], een schadevergoeding van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) wegens onrechtmatige daad. De vordering was gebaseerd op de toepassing van dwangmiddelen die volgens eiser in strijd met de wet waren toegepast. De procedure begon met een dagvaarding op 13 oktober 2009, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen. De feiten van de zaak zijn complex en betreffen de inzet van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de officier van justitie in het kader van terrorismebestrijding. Eiser werd verdacht van voorbereidingen voor een gewelddadige actie, wat leidde tot het aftappen van zijn telefoons en zijn aanhouding op 31 december 2007. De rechtbank moest beoordelen of de dwangmiddelen rechtmatig waren toegepast en of er voldoende verdenking bestond om deze maatregelen te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig had gehandeld, omdat er een voldoende mate van verdenking bestond op basis van informatie van de AIVD. De rechtbank wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 27 oktober 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 350282 / HA ZA 09-3561
Vonnis van 27 oktober 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E. Grabandt te 's-Gravenhage,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1.De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 oktober 2009, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 30 december 2009 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 7 juli 2010 en de daarin vermelde processtukken.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Op 30 december 2007 heeft de landelijk officier van justitie voor terrorismebestrijding een mondeling ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ontvangen met de volgende inhoud:
" In het kader van de uitvoering van zijn wettelijke taak heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst uit betrouwbare bron informatie verkregen die er sterk op wijst dat [A], geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], voorbereidingen treft voor een gewelddadige actie. Deze actie zou nog dit jaar moeten worden uitgevoerd. Vermoedelijk heeft [A] recent een poging in het werk gesteld om een explosief te verkrijgen. Tevens is geconstateerd dat [A] in het kader van de voorbereidingen voor zijn gewelddadige actie in contact staat met [eiser] en [B] (...)"
2.2.De officier van justitie van het parket te Rotterdam heeft op 30 december 2007, met machtiging van de rechter-commissaris, een tweetal bevelen in de zin van artikel 126m Sv gegeven tot het aftappen van de mobiele telefoonaansluitingen van [eiser]. Op diezelfde datum heeft de officier van justitie door middel van een combivordering op grond van artikel 126m Sv medewerking gevorderd van de desbetreffende telecom-aanbieders in het kader van voormelde bevelen alsmede op grond van artikel 126n Sv verstrekking door de desbetreffende telecom-aanbieders van de verkeersgegevens van de mobiele telefoonaansluitingen van [eiser].
2.3.Op 31 december 2007 heeft de minister van Justitie mondeling ingestemd met de door het College van procureurs-generaal verzochte inzet van de Dienst Speciale Interventies (DSI) ten behoeve van de aanhouding van de in het ambtsbericht van de AIVD genoemde personen.
2.4.Op 31 december 2007 is een arrestatieteam, met mondelinge machtiging van de officier van justitie, de woningen aan de [A-straat], de [B-straat] en de [C-straat] te [plaats] binnengetreden ter aanhouding van [eiser]. De aanhouding van [eiser] vond plaats in laatstgenoemde woning. Voormelde woningen zijn met mondelinge machtiging van de rechter-commissaris doorzocht. Van deze doorzoekingen is door zowel de politie als de rechter-commissaris proces-verbaal opgemaakt.
2.5.[eiser] is op 31 december 2007 op bevel van de officier van justitie hangende het tegen hem lopende onderzoek in verzekering gesteld op verdenking van voorbereidingshandelingen in verband met het veroorzaken van een ontploffing c.q. een poging daartoe.
2.6.Op 2 januari 2008 heeft de AIVD wederom een ambtsbericht verstuurd aan de landelijk officier van justitie voor terrorismebestrijding met daarin de weergave in het Nederlands van hetgeen [A] in een recent gesprek in de Arabische taal heeft gezegd:
" Als hij iets heeft dat explodeert/ontploft, kan hij het naar mij toe brengen. Iets dat deze wereld in het geheel kan doen beven/schudden kan hij gewoon naar mij toe brengen. Ik [zal] hem ervoor betalen. Ik zweer het je bij god de Almachtige..."
2.7.Op vordering van de officier van justitie heeft de rechter-commissaris op 3 januari 2008 een bevel tot bewaring tegen [eiser] verleend voor een termijn van veertien dagen. Daarbij heeft de rechter-commissaris overwogen dat de verdenking is gerezen dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten als omschreven in de vordering tot inbewaringstelling alsmede dat uit de inhoud van het dossier blijkt van een redelijk vermoeden van schuld van [eiser]. De rechter-commissaris heeft hierbij voorts ten aanzien van de inverzekeringstelling van [eiser] overwogen dat de inverzekeringstelling in het belang is van het onderzoek, dat de in de wet neergelegde vormvoorschriften in acht zijn genomen alsmede dat hij de inverzekeringstelling ook op andere gronden niet onrechtmatig oordeelt.
2.8.Het Openbaar Ministerie heeft op 3 januari 2008 een persbericht naar buiten gebracht met de volgende inhoud:
"Rechter-commissaris stelt verdachten in bewaring
De rechter-commissaris heeft de drie verdachten die afgelopen maandag zijn aangehouden, voor 14 dagen in bewaring gesteld op verdenking van het treffen van voorbereidingen voor het teweeg brengen van een ontploffing met een terroristisch oogmerk.
Niet bekend is of er een mogelijk doelwit van de actie was. Voor de vraag of er sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen is dit ook niet van belang.
De suggestie in het artikel 'Nieuwjaarsfestijn doelwit terroristen' van De Telegraaf hedenochtend dat de mogelijk gewelddadige actie gericht zou zijn op het Nieuwjaarsfestijn in [plaats] is uit de lucht gegrepen. Uit het onderzoek tot nu toe zijn evenmin aanwijzingen naar voren gekomen dat er banden zouden zijn met de terreurverdachten die in december jl. in België zijn aangehouden.
De periode van de inbewaringstelling wordt gebruikt om nader te onderzoeken in hoeverre de verdenkingen juist zijn."
2.9.De officier van justitie heeft op 9 januari 2008 een machtiging afgegeven tot het binnentreden van de woning aan de [C-straat] ter inbeslagneming van een computer. Van het binnentreden van voormelde woning is proces-verbaal opgemaakt.
2.10.Bij beschikking van 16 januari 2008 heeft de raadkamer van de rechtbank Rotterdam de vordering van de officier van justitie tot gevangenhouding van [eiser] afgewezen. Daarbij is overwogen dat, hoewel na onderzoek is gebleken dat er nog steeds een verdenking tegen [eiser] bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het in de vordering tot inbewaringstelling omschreven feit, uit de processtukken niet dan wel onvoldoende blijkt van ernstige bezwaren tegen [eiser].
2.11.[eiser] is op 17 januari 2008 in vrijheid gesteld.
2.12.De officier van justitie heeft bij brief van 6 mei 2008 aan [eiser] bericht dat hij hem niet (verder) zal vervolgen omdat er naar zijn oordeel onvoldoende wettig bewijs voorhanden is.
2.13.Bij beschikking van 21 april 2009 heeft de rechtbank Rotterdam uit hoofde van artikel 89 Sv aan [eiser] een vergoeding toegekend van € 1.615,-- voor de schade die heeft geleden tengevolge van de door hem ondergane voorlopige hechtenis in beperkingen. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank Rotterdam tevens uit hoofde van artikel 591a Sv aan [eiser] een vergoeding toegekend van € 540,-- voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift ex artikel 591a Sv en het verzoekschrift ex artikel 89 Sv.
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van de Staat tot betaling van een schadevergoeding van € 25.000,-- dan wel een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.[eiser] voert daartoe primair aan dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld omdat geen sprake is geweest van een verdenking waardoor dwangmiddelen zijn toegepast in strijd met de wet. Volgens [eiser] kan de enkele mededeling van de AIVD dat een zekere persoon in het kader van het treffen van voorbreidingen voor het plegen van een gewelddadige actie met hem in contact zou staan, niet voldoende aanleiding geven voor een verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Daar komt volgens [eiser] bij dat de herkomst en de betrouwbaarheid van die mededeling niet zijn getoetst nu het niet tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak is gekomen. Subsidiair stelt [eiser] zich op het standpunt dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld doordat zijn onschuld achteraf is gebleken als gevolg waarvan de verdenking ex artikel 27 Sv ongefundeerd is gebleken en de dwangmiddelen achteraf bezien onrechtmatig zijn toegepast. Meer subsidiair is [eiser] van mening dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld omdat de dwangmiddelen zodanig disproportioneel zijn toegepast dat sprake is van strijd met de aan de Staat betamende zorgvuldigheid. Ook is volgens [eiser] sprake geweest van onrechtmatige gedragingen van de Staat die niet kunnen worden aangemerkt als het toepassen van dwangmiddelen. Het gaat daarbij om het inschakelen door de Staat van de hulp van de Marokkaanse autoriteiten, het ondervragen van zijn familieleden in Marokko en het (actief) verstrekken van informatie over de zaak aan de pers. Nu de aanvankelijk in de gerezen verdenking gelegen rechtvaardiging voor deze gedragingen is komen te vervallen, is de Staat volgens [eiser] ook aansprakelijk voor de als gevolg van deze gedragingen door hem geleden schade.
3.3.De Staat voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Voorop staat dat naar vaste jurisprudentie de Staat alleen aansprakelijk kan worden gehouden op grond van onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen indien:
a. de dwangmiddelen zijn toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten;
b. achteraf uit de uitspraak dan wel anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak blijkt van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie en justitie berustte.
4.2.De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval geen sprake is van het onder 4.1. onder a bedoelde geval. De rechter-commissaris heeft immers in het kader van de beoordeling van de vordering van de officier van justitie tot het verlenen van een bevel tot bewaring geoordeeld dat jegens [eiser] een voldoende mate van verdenking bestond om de vordering toe te wijzen. Daarnaast heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat de inverzekeringstelling van [eiser] niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. Onder voormelde omstandigheden staat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen eraan in de weg dat een gewezen verdachte als [eiser] de gelegenheid zou krijgen om de juistheid van een beslissing van de strafrechter door de civiele rechter te laten toetsen via een vordering tegen de Staat op grond van onrechtmatige daad. Dat er een reden is om in dit geval een uitzondering op deze regel te aanvaarden is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat er in deze procedure van uit moet worden gegaan dat bij de aanvang van de vervolging en ten tijde van de toepassing van de dwangmiddelen jegens [eiser] een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond. Uit het proces-verbaal dat is opgemaakt van het verhoor op 3 januari 2008, en waarin de gronden voor de inbewaringstelling zijn opgenomen, blijkt niet dat de (onjuiste) antecedenten bij deze beslissing een rol hebben gespeeld. Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat de verdenking zonder grond is geweest omdat deze uitsluitend was gestoeld op de inhoud van het ambtsbericht van de AIVD, geldt dat dit standpunt evenmin kan leiden tot toewijzing van zijn vordering. Daargelaten dat de rechter-commissaris reeds heeft geoordeeld dat sprake was van een voldoende mate van verdenking jegens [eiser], heeft de Staat terecht gewezen op het feit dat naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een verdenking kan worden gegrond op door de AIVD verstrekte informatie. Dat sprake is van een van de door Hoge Raad geformuleerde uitzonderingen op voormelde regel is gesteld noch gebleken.
4.3.Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat in strijd met fundamentele vereisten toepassing is gegeven aan enig strafvorderlijk dwangmiddel. In dit verband heeft [eiser] betoogd dat de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen in de gegeven omstandigheden zo disproportioneel is geweest dat zij daarom in strijd komt met de zorgvuldigheid. Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij hierbij doelt op de gang van zaken rond het vervoer van en naar zijn verhoren, de omstandigheid dat in de ruimte waar hij gedurende zijn hechtenis verbleef sprake was van een lekkende wc en het feit dat hij tijdens zijn vervoer hoorde dat achter hem een geweer werd doorgeladen. In dit betoog kan [eiser] niet worden gevolgd. Daartoe is in de eerste plaats redengevend dat [eiser] heeft nagelaten om aan te geven op welke onrechtmatigheden rondom de verhoren hij precies doelt, zodat hij ter zake niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Voorts is, nog daargelaten of hiervan daadwerkelijk sprake is geweest, de aanwezigheid van een lekkende wc onvoldoende om onrechtmatig handelen van de Staat aan te kunnen nemen. Ook het gestelde doorladen van een geweer tijdens het vervoer kan die conclusie niet dragen nu, wederom daargelaten of hiervan daadwerkelijk sprake is geweest, niet is gesteld of gebleken dat [eiser] met dit geweer tijdens het vervoer onder schot werd gehouden.
4.4.De rechtbank is voorts van oordeel dat ook geen sprake is van een situatie zoals omschreven onder 4.1. onder b. Weliswaar is de strafzaak tegen [eiser] geëindigd met een kennisgeving van de officier van justitie om hem niet verder te vervolgen, maar naar vaste jurisprudentie kan daaruit niet worden afgeleid dat [eiser] zich niet schuldig heeft gemaakt aan hetgeen waarvan hij werd verdacht. Ook kan uit het overgelegde strafdossier niet worden geconcludeerd dat [eiser] de hem verweten gedragingen niet heeft gepleegd en/of dat de gerezen verdenking dienaangaande anderszins zonder grond is geweest.
4.5.Nu niet is gebleken van de ongefundeerdheid van de verdenking, was [eiser] voor het verkrijgen van schadevergoeding terzake van de vervolging en het gebruik van de strafvorderlijke dwangmiddelen in beginsel aangewezen op de mogelijkheden die de artikelen 89-93, 591 en 591a Sv hem bieden. [eiser] heeft nog gesteld dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door het inschakelen van de Marokkaanse autoriteiten en door het ondervragen van zijn familie in Marokko, maar de Staat heeft weersproken dat door of namens hem de [...] autoriteiten zijn benaderd. [eiser] heeft vervolgens nagelaten om deze stelling nader te onderbouwen, zodat hieraan voorbij zal worden gegaan. [eiser] heeft voorts gesteld dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door informatie over zijn zaak aan de pers te verstrekken. De rechtbank verwerpt ook die stelling van [eiser]. Het onder 2.8 aangehaalde persbericht van 3 januari 2008 kan naar het oordeel van de rechtbank niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is immers dat de in dit persbericht gedane mededelingen onjuist zijn, terwijl het bericht voorts voldoende terughoudend en genuanceerd is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [eiser] in het persbericht niet met naam wordt genoemd. Voorts geldt dat de Staat niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor eventueel door [eiser] geleden schade als gevolg van de in het persbericht genoemde publicatie in De Telegraaf. [eiser] heeft immers niet onderbouwd dat dit artikel op basis van door de Staat verstrekte informatie tot stand is gekomen.
4.6.Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten.
5.De beslissing
De rechtbank:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 550,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke vanaf 14 dagen na datum van vonniswijzing;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Boone, mr. D.A. Schreuder en mr. E.A.W. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.