Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 09/43052
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiser]
geboren op [geboortedatum] 1994, van Afghaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam,
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.H. Belevska, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Bij besluit van 22 november 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 november 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Daarbij is tevens ambtshalve geweigerd aan eiser een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid en onder e, van de Vw 2000 te verlenen. Op 23 november 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopig voorziening ingediend, waarbij is verzocht de uitzetting van eiser achterwege te laten totdat op het beroep is beslist. Bij uitspraak van 11 december 2009 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen (AWB 09/43059).
Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van 23 september 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig D. Husseini Abdollah Badi, als tolk Dari.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser komt uit Afghanistan, [woonplaats], waar hij woonde bij zijn oom en werkte in diens bedrijf. Zijn oom werd telefonisch bedreigd. Hij moest USD 100.000,-- betalen en anders moest hij vrezen voor het leven van zijn zonen, waarmee werd gedoeld op eiser en diens neef. Eisers oom heeft aangifte gedaan bij de politie. Vervolgens vernam zijn oom echter van iemand die bij de lokale autoriteiten werkt, dat de politie niets zou doen met de aangifte. Daarop heeft eisers oom besloten dat de 2 jongens moesten vluchten, omdat zij anders zouden worden ontvoerd.
Overwegingen
1.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
1.2. Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan - zoals deze ten tijde van het bestreden besluit luidde - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
1.3. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn kan een onderdaan van een derde land voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen indien er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade die bestaat uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Ten tijde van het bestreden besluit was artikel 15, aanhef en onder c van de Definitierichtlijn geïmplementeerd in voormeld artikel 29, aanhef en onder b Vw 2000 juncto artikel 3.105d, aanhef en onder b van het Vb 2000.
1.4. Volgens paragraaf C14/3.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 moet, indien zich een van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet, van het relaas een positieve overtuigingskracht uitgaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) mogen in het relaas dan geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen.
2.1. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiser is afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser heeft kunnen tegenwerpen en als gevolg daarvan heeft kunnen concluderen dat van het asielrelaas positieve overtuigingskracht dient uit te gaan.
2.2. Eiser heeft in beroep nieuwe documenten overgelegd, te weten een kopie van zijn Taskera met Nederlandse vertaling, een kopie van de bedrijfsakte van zijn oom en een kopie van de aangifte. Op grond van artikel 83 (nieuw) van de Vw 2000 neemt de rechtbank deze documenten mee in de beoordeling van het beroep.
2.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij zijn identiteits- en nationaliteitsdocument reeds bij de aanvraag overlegt. Aan de bij de aanvraag overgelegde kopie van zijn Taskera kan geen waarde worden gehecht, nu de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, wat er ook van zij van de documenten die eisers identiteit en nationaliteit kunnen staven, eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn reisroute kunnen staven. Gelet hierop kan artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 worden tegengeworpen, aldus verweerder.
2.4. Gelet op de toelichting van verweerder ter zitting begrijpt de rechtbank dat verweerder per definitie het ontbreken van de reisgegevens tegenwerpt. Niet in geschil is dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn reisroute en dat hij niet gedetailleerd en verifieerbaar heeft verklaard over zijn reisroute.
Volgens vaste jurisprudentie kunnen de gegevens met betrekking tot de reisroute worden betrokken bij de vraag naar de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat gelet op de oude wetgeving verweerder het ontbreken van gegevens over de reisroute niet mag tegenwerpen niet, nu de door een asielzoeker afgelegde reis informatie kan bevatten die van belang is voor de beoordeling van het asielrelaas, waaronder de wijze van vluchten. Nu in de onderhavige zaak niet is gebleken van het ontbreken van enig verband tussen de wijze van vluchten en het relaas, heeft verweerder het ontbreken van informatie over de reisroute bij de beoordeling van het asielrelaas kunnen betrekken. Dat eiser minderjarig is en daardoor minder gedetailleerd kan verklaren over zijn reisroute maakt dit niet anders. Gelet op de leeftijd van eiser, ten tijde van het gehoor was eiser zestien jaar, mag verwacht worden dat eiser meer gegevens kan verstrekken over zijn reisroute.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen.
3.1. Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van het relaas van eiser geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
3.2. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep een kopie van de aangifte en van de bedrijfsgegevens van zijn oom heeft overgelegd. Voorts heeft eiser aangegeven dat eiser over de originelen beschikt en dat verweerder deze documenten kan onderzoeken op echtheid. Volgens eiser gaat er een positieve overtuigingskracht uit van zijn relaas. Het relaas sluit immers nauw aan op hetgeen uit objectieve bronnen bekend is over de specifieke achtergrond van zijn asielrelaas. Daarbij ondersteunen de documenten zijn relaas, aldus eiser.
3.3. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat de overgelegde documenten echt zijn. Voorts stelt verweerder dat zelfs indien deze documenten echt zouden zijn, het relaas van eiser nog steeds niet geloofwaardig is. Eiser heeft immers vaag en niet concreet verklaard, waarbij ook vele ongerijmdheden in zijn asielrelaas zijn aangetroffen.
3.4. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat het vaag, niet concreet en ongerijmd verklaren zich op drie punten manifesteert. Ten eerste heeft eiser niet kunnen verklaren door wie en waarom zijn oom is bedreigd. Voorts is het ongerijmd dat de oom van eiser eerst telefonisch is bedreigd waardoor het risico van vluchten door eiser (en zijn familie) groot is geworden. Tot slot is het ongerijmd dat terwijl de hele familie is bedreigd alleen eiser en zijn neef zijn gevlucht.
4.1. De rechtbank stelt vast dat eiser over de originele aangifte en bedrijfsgegevens beschikt. Hierdoor is het mogelijk om deze documenten op echtheid te onderzoeken. Op dit moment kan dan ook niet worden uitgesloten dat de door eiser overgelegde documenten echt zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts niet gezegd worden dat deze documenten niet de kern van het asielrelaas van eiser bevatten.
4.2. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of, zoals verweerder stelt, de uitkomst van een onderzoek naar de echtheid van deze documenten geen verschil zal uitmaken nu van het asielrelaas van eiser omwille van het onder rechtsoverweging 3.4. gestelde reeds geen positieve overtuigingskracht uitgaat. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan het feit dat eiser niet weet door wie en waarom zijn oom is bedreigd zonder nadere onderbouwing niet worden tegengeworpen in het kader dat het niet geloofwaardig is dat de bedreiging heeft plaatsgevonden. Eiser heeft immers verklaard dat zijn oom hierover geen mededelingen heeft gedaan. Voorts kan verweerder zonder nadere onderbouwing niet tegenwerpen dat het ongeloofwaardig is dat de dreigementen telefonisch zijn geuit en dat de bedreigers daardoor het risico liepen op vluchten door eiser (en zijn familie). Niet is immers uit te sluiten dat, zoals eiser heeft gesteld, de bedreigers op een snelle manier geld probeerden te verdienen en deze dreigementen, zonder eerst de daad bij het woord te voegen, uitten om losgeld te verkrijgen. Ten slotte heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat het ongerijmd is dat alleen eiser en zijn neef zijn gevlucht terwijl de hele familie werd bedreigd. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij niet weet waar zijn familie is en dat hij sinds hij gevlucht is geen contact meer heeft kunnen krijgen met zijn familie. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser op dit punt niet expliciet heeft bevraagd.
4.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en aldus van een onvoldoende deugdelijke motivering heeft voorzien. Reeds hierom is het beroep van eiser gegrond.
5.1. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan dusdanig verslechterd is dat er zich een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn voordoet. Eiser heeft hierbij aangevoerd dat hij als minderjarige man extra risico loopt. Eiser heeft in dit verband verwezen naar de volgende stukken:
- het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van juli 2010;
- de uitgelekte documenten over Afghanistan die op Wikileaks zijn verschenen en waarop Human Rights Watch (HRW) heeft gereageerd in een bericht van 26 juli 2010 getiteld: “Afghanistan: Investigate any newly disclosed civilian casualty incidents”;
- een rapport van de Schweizerische Fluchtlingshilfe (SFH) van 11 augustus 2010;
- een update van de Afghanistan NGO Safety Office (ANSO) over de periode 1 januari 2010 tot 30 juni 2010.
Daarbij heeft eiser aangevoerd dat uit de documenten die op Wikileaks zijn gepubliceerd blijkt dat de informatie uit het ambtsbericht van juli 2010 niet volledig is.
5.2. Uit het ambtsbericht van juli 2010 blijkt dat de gewelddadigheden zich gedurende de verslagperiode hebben uitgebreid van het zuiden en oosten van Afghanistan naar provincies die tot voorheen als rustig bekend stonden. Voorts lag in de verslagperiode het aantal burgerslachtoffers hoger dan in de vorige verslagperiode. De veiligheidssituatie verandert volgens het ambtsbericht te snel om een goed overzicht te geven van gevaarlijke gebieden. In 2009 is het aantal veiligheidsincidenten toegenomen ten opzichte van het jaar daarvoor. Er was een gemiddelde stijging van 43%. Januari 2010 telde een stijging van 50% van veiligheidsincidenten ten opzichte van januari 2009. De eerste drie maanden van 2010 telden meer veiligheidsincidenten dan dezelfde periode van 2009.
Het aantal veiligheidsincidenten in West-Afghanistan (onder andere [woonplaats]) is toegenomen. De veiligheidssituatie werd met name negatief beïnvloed door de goede samenwerking tussen opposing militant forces en goed georganiseerde (drugs)criminelen.
De SFH maakt melding van het feit dat de Taliban nu ook aanwezig is in west-Afghanistan. En ook de ANSO maakt melding van het feit dat het aantal aanslagen in het eerste kwartaal van 2010 is gestegen ten opzichte van 2009. Ook komt hieruit naar voren dat in voorheen relatief veilige gebieden het aantal aanslagen is gestegen. Ten slotte blijkt uit het rapport van HRW van 26 juli 2010 dat het aantal burgerslachtoffers tot nu toe hoger ligt dan officieel werd gemeld. HRW baseert zich hierbij op de uitgelekte documenten die eind juli 2010 op de site Wikileaks zijn verschenen.
6. Nu eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat het ambtsbericht van juli 2010 niet volledig is geweest, dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of verweerder heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het ambtsbericht van juli 2010 ter motivering van haar standpunt dat de situatie in het westen van Afghanistan, in het bijzonder in [woonplaats], niet zo uitzonderlijk is dat een geslaagd beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn kan worden gedaan.
7. Uit de site van Wikileaks (www.wikileaks.org) blijkt dat op 25 juli 2010 91.000 interne documenten van het Amerikaanse leger via de site bekend zijn gemaakt die zien op de oorlog in Afghanistan in de periode 2004 tot en met december 2009. Als gevolg van het op internet plaatsen van deze documenten heeft HRW op 26 juli 2010 onder meer het volgende bericht:
“US and NATO forces should immediately agree to investigate any previously undisclosed civilian casualty in Afghanistan revealed in US military documents leaked tot the media on July 25, 2010 (…).
Initial media reports suggest that the roughly 90.000 leaked documents contain incidents of civilian deaths and injuries during combat operations that previously were not publicly acknowledged by US or NATO forces. Human Rights Watch’s preliminary analysis of the data in incidents the organization previously investigated indicates that the US underreported civilian casualties by US and NATO forces because of incorrect information in after-action reports, and was very slow to correct the information.
The leaked documents show that US and NATO officials should not rely on initial civilian casualty reports (…). A commitment to investigate civilian casualties is only meaningful if early mistakes in the field are corrected and do not become part of the official reporting.”
HRW beschrijft vervolgens een aantal geweldsincidenten (waaronder een luchtaanval in Azizabad, [woonplaats] provincie, in augustus 2008) en laat zien dat de Amerikaanse en Navo-strijdkrachten de gevolgen van die incidenten, waaronder het aantal slachtoffers, (aanvankelijk) anders en minder erg deden voorkomen dan bevindingen door derden, waaronder de Verenigde Naties.
8. Nu HRW melding maakt van het door de Amerikaanse en Navo-strijdkrachten in het verleden niet in overeenstemming met de realiteit doen voorstellen van gevolgen - waaronder het aantal slachtoffers - van geweldsincidenten, en niet in geschil is dat het ambtsbericht deels gebaseerd is op deze informatie van de Amerikaanse en Navo-strijdkrachten, ligt het op de weg van verweerder om te onderzoeken of de informatie van Wikileaks op dat punt afbreuk doet aan de inhoud van het ambtsbericht en of verweerder zich aldus in het bestreden besluit op het ambtsbericht heeft kunnen verlaten.
9.1 De rechtbank is van een dergelijk onderzoek door verweerder evenwel niet gebleken. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld kan de enkele mededeling dat de minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 4 augustus 2010 de vaste Kamercommissie van de Tweede Kamer heeft medegedeeld dat de documenten op Wikileaks geen aanleiding vormen om het ambtsbericht van juli 2010 te herzien, in ieder geval niet als een dergelijk onderzoek worden gezien. Verweerder heeft desgevraagd immers niet kunnen aangegeven of de minister van Buitenlandse Zaken in de periode van 25 juli 2010 tot 4 augustus 2010 alle 91.000 documenten heeft kunnen doornemen en deze heeft kunnen vergelijken met de informatie die eerder bekend was en waarop het ambtsbericht is gebaseerd.
9.2 Verweerders stelling ter zitting dat, althans zo begrijpt de rechtbank verweerder, een nader onderzoek niet nodig is nu het ambtsbericht 2010 mede is gebaseerd op informatie van de Verenigde Naties en de in het rapport van HRW beschreven geweldsincidenten ook door de Verenigde Naties waren onderzocht, onderkent niet dat HRW slechts een aantal voorbeelden heeft gegeven en dat voorts niet is gebleken dat ieder geweldsincident waar de Amerikaanse en Navo-strijdkrachten in Afghanistan bij betrokken zijn geweest door andere instanties is onderzocht en de gegevens daarvan bij de totstandkoming van het ambtsbericht zijn betrokken.
10. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat van een uitzonderlijke situatie in [woonplaats] geen sprake is niet heeft kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar het ambtsbericht. Het besluit is dan ook op dit vlak onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontbeert derhalve tevens een deugdelijke motivering.
11. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
12. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 874,-- (zegge: achthonderd vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.
Conc.: JK
Coll.: SSS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.