RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/8424, V-nummer: [xxx],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. H.H. Veurtjes, advocaat te Rotterdam,
de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 20 oktober 2009 afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking staatssecretaris'.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 22 oktober 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 24 februari 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 4 maart 2010 beroep ingesteld.
De zaak is op 15 september 2010 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is onze Minister bevoegd om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. Ingevolge het tweede lid van die bepaling wordt - voor zover van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en, voor zover van belang, onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, onder g, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
2.1.2. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, onder l, van het Vb 2000 is van het vereiste van een geldige mvv, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) zou zijn.
2.1.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), voor zover hier van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.2. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking staatssecretaris'. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij niet beschikt over een geldige mvv. Eiser komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van de Vw 2000. In dit kader heeft verweerder gesteld dat op hem geen positieve verplichting rust om het gezinsleven tussen eiser en zijn ouders in Nederland te faciliteren. Ten nadele van eiser is meegewogen dat hem al enkele jaren is aangezegd dat hij terug dient te keren naar Marokko. Het stellen van het mvv-vereiste leidt volgens verweerder niet tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3. De gronden van het beroep
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser meent dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat zijn uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Er is sprake van 'more than the normal emotional ties' tussen eiser en zijn ouders. Hij kan Nederland niet verlaten, omdat hij zijn ouders moet verzorgen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn moeder in een verpleegtehuis is opgenomen en dat hij alle beslissingen voor haar in verband met haar behandelingen neemt. Eiser heeft naar voren gebracht dat zijn vader deels verlamd is en zonder zijn aanwezigheid sterk zal vereenzamen.
Voorts voert eiser aan dat er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Van zijn ouders kan niet worden verlangd dat zij (tijdelijk) terugkeren naar Marokko, omdat zij daar niet de noodzakelijke professionele zorg kunnen krijgen. Verder meent eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat zijn moeder is overleden op 22 juni 2010. Deze datum is gelegen na het bestreden besluit.
2.4. De beoordeling door de rechtbank
2.4.1. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het beoogde verblijfsdoel. Ter beoordeling staat of de vrijstellingsgrond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 op eiser van toepassing is.
2.4.2. Niet in geschil is dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van familie- of gezinsleven tussen eiser en zijn ouders. Door eiser is niet weersproken dat er geen sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het voornoemde familie- of gezinsleven aangezien er sprake is van een aanvraag om eerste toelating.
Wanneer er geen sprake is van inmenging in het recht op eerbieding van het gezinsleven, vindt bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een positieve verplichting om de vreemdeling verblijf in Nederland toe te staan een belangenafweging plaats. Over die belangenafweging vermeldt paragraaf B2/10.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) het volgende:
"Om de omvang van de verplichtingen van de overheid te bepalen, moeten alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen en uiteindelijk moet een eerlijk evenwicht worden bereikt tussen de algemene belangen die zijn gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en de weigering van de verblijfsvergunning enerzijds, en de persoonlijke belangen die zijn gediend met het in Nederland uitoefenen van het gezinsleven anderzijds. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de overheid een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe. Bij de weigering van eerste toelating van vreemdelingen tot het Nederlandse grondgebied is die groter dan bij de weigering van voortgezet verblijf."
In paragraaf 10.2.3.1 van de Vc 2000 is vervolgens opgenomen:
"Bij gezinshereniging dan wel -vorming zal in ieder geval in de belangenafweging betrokken dienen te worden of:
- het gezinsleven is aangegaan terwijl geen verblijfsrecht is verleend;
- er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen;
- er sprake is van bijzondere omstandigheden;
- bij ouders en meerderjarige kinderen of sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties)".
2.4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat het gezinsleven is aangegaan terwijl aan eiser geen verblijfsrecht was verleend. Nu dit het geval is, zal alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn van een schending van artikel 8 van het EVRM wanneer de gevraagde verblijfsvergunning niet worden verleend (zie de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens - hierna: EHRM - inzake Rodriques da Silva en Hoogkamer van 31 januari 2006, JV 2006, 90).
2.4.4. Door eiser is naar voren gebracht dat zijn ouders niet met hem naar Marokko kunnen reizen. Hij voert daartoe aan dat in het land van herkomst geen professionele zorg voor zijn ouders beschikbaar is. Eiser heeft ter onderbouwing daarvan geen stukken overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling op dit punt niet aannemelijk heeft gemaakt en dat verweerder zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het gezin- of familieleven buiten Nederland voort te zetten.
2.4.5. Bij de beoordeling van het familie- of gezinsleven van meerderjarige kinderen en hun ouders dient in de belangenafweging te worden betrokken of sprake is van 'more than the normal emotional ties'. Daarvan is sprake indien de band tussen eiser en zijn ouders zo bijzonder is, dat moet worden aangenomen dat van een, de normale emotionele banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgende, bijzondere afhankelijkheid sprake is.
Eiser stelt dat hij zijn ouders niet in Nederland kan achterlaten indien hij terug zou moeten om in Marokko een mvv aan te vragen. Hij heeft naar voren gebracht dat zijn vader deels verlamd is en zich zonder de hulp van eiser niet kan redden. Bovendien zal zijn vader sterk vereenzamen zonder de aanwezigheid van eiser. In dat kader zijn er verklaringen van de huisarts overgelegd waaruit volgens eiser volgt dat zijn vader lichamelijk en sociaal van hem afhankelijk is. Met betrekking tot zijn moeder heeft eiser opgemerkt dat hij voor haar zorg draagt en alle beslissingen neemt in verband met haar behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van 'more than the normal emotional ties'. Daartoe overweegt de rechtbank dat door eiser een brief van de huisarts van 22 december 2009 is overgelegd, waaruit volgt dat eisers vader in een verpleeg- of verzorgingstehuis kan worden opgenomen. Ter zitting heeft eiser onderkend dat zijn vader in geval van nood in een tehuis kan worden geplaatst. Eiser heeft gelet daarop niet aannemelijk gemaakt dat enkel eiser voor zijn vader zorg kan dragen. Van de vereiste bijzondere afhankelijkheid ten aanzien van eisers vader is geen sprake. Evenzeer geldt dat uit het feit dat eiser beslissingen voor zijn moeder neemt, niet volgt dat sprake is van de vereiste bijzondere afhankelijkheid.
2.4.6. Gezien het vorenstaande heeft verweerder niet ten onrechte meer gewicht toegekend aan het belang van de Nederlandse Staat en besloten dat er geen positieve verplichting op verweerder rust om eiser verblijf in Nederland toe te staan. De beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, faalt.
2.4.7. Met betrekking tot de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat de vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door hoofdstuk 7 van de Awb. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen betrokkene in eerste instantie heeft aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiser in eerste instantie heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiser kon worden afgezien.
2.4.8. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, en door deze en mr. H. Nummerdor, griffier, ondertekend.