RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/34811, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius, advocaat te Rotterdam,
de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiser op 3 september 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij faxbericht van 6 oktober 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, nadat de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn inbewaringstelling bij uitspraak van 24 september 2010 ongegrond heeft verklaard.
1.3. De zaak is op 21 oktober 2010 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen [naam] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.4. Bij faxbericht van 21 oktober 2010 heeft verweerder een nadere standpuntbepaling ingezonden.
1.5. Bij faxbericht van 21 oktober 2010 heeft eiser de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen op het beroep.
1.6. Bij faxbericht van 22 oktober 2010 heeft verweerder deze toestemming eveneens verleend.
1.7. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), gelezen in samenhang met het eerste lid van deze bepaling, verklaart de rechtbank het beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontneming gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.2. Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
De aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' is op 21 september 2010 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 september 2010 en hij heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De afwijzing van de aanvraag van eiser is in strijd met de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije en met het Aanvullend Protocol bij deze overeenkomst (hierna: Aanvullend Protocol). Met verwijzing naar de uitspraak van 5 maart 2008 (LJN BC6274) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, stelt eiser zich op het standpunt dat de onrechtmatigheid van het besluit van 21 september 2010 gevolgen kan en moet hebben voor de rechtmatigheid van de voortzetting van de maatregel van bewaring.
2.3. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De verblijfsrechtelijke procedure staat thans niet ter beoordeling. In die procedure heeft verweerder de voorzieningenrechter overigens gemotiveerd verzocht het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. Verweerder ziet geen grond voor het oordeel dat voortzetting van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
De verblijfsrechtelijke procedure van eiser staat als zodanig niet ter beoordeling. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat die procedure hoe dan ook geen gevolgen kan hebben voor de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring. In dit geval doet zich de bijzondere situatie voor dat reeds op voorhand duidelijk lijkt te zijn dat het besluit van 21 september 2010 van verweerder onrechtmatig is. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij onvoldoende informatie heeft verstrekt om advisering door de Minister van Economische Zaken aan de hand van het zogenoemde puntensysteem mogelijk te maken. In drie uitspraken van 29 september 2010 (LJN BN9181, BN9200 en BN9217) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter geoordeeld dat toepassing van het puntensysteem ten aanzien van Turkse vreemdelingen in strijd is met artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. Dat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt om een toetsing van zijn aanvraag aan het puntensysteem mogelijk te maken, terwijl dit puntensysteem in strijd is met artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol, kan geen reden zijn om zijn aanvraag af te wijzen. Gelet hierop en omdat verweerder ervoor heeft gekozen om - ook na schorsing van het onderzoek - niet inhoudelijk op de door eiser aangevoerde beroepsgronden in te gaan, maar te volstaan met een verwijzing naar de verblijfsrechtelijke procedure, zonder het verweerschrift in die procedure over te leggen, is voortduring van de maatregel van bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid gerechtvaardigd, althans de argumenten van verweerder om de maatregel te laten voortduren zijn niet overtuigend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat nog onduidelijk is hoe verweerder aanvragen als die van eiser voortaan wil gaan beoordelen, zodat de beslissing op bezwaar in de verblijfsrechtelijke procedure nog geruime tijd op zich kan laten wachten.
2.5. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser bevelen.
De rechtbank ziet aanleiding om eiser een schadevergoeding toe te kennen. Omdat eiser op 6 oktober 2010 beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, zal de rechtbank eiser met ingang van die datum een schadevergoeding toekennen. Uitgaande van het normbedrag van € 80 voor een dag detentie in een huis van bewaring heeft eiser, die na 6 oktober 2010 nog zestien dagen in een huis van bewaring heeft verbleven, recht op een schadevergoeding van € 1.280. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, zal de schadevergoeding worden betaald door de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.280 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van P. van den Berg, griffier, en door de rechter ondertekend.