RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/35865, V-nummer: [xxx],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam,
de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiser op 14 oktober 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij faxbericht van 14 oktober 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring.
1.3. De zaak is op 21 oktober 2010 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M. de Reus, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen D. Bylyku-Hasani, tolk.
2.1. Ingevolge artikel 50, eerste lid, eerste volzin, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijke vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 strekt het beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Ingevolge het vierde lid van artikel 94 van de Vw 2000 verklaart de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.2. In de schriftelijke vastlegging van de maatregel van bewaring is vermeld dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling van eiser vordert, omdat het gevaar bestaat dat hij zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De gronden van de maatregel zijn dat eiser:
- niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit;
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- wordt verdacht van het plegen van een misdrijf;
- zich niet heeft aangemeld bij de korpschef;
- gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst document;
- onvoldoende middelen van bestaan heeft.
2.3. Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Uit de stukken blijkt dat eiser is staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Deze staandehouding berust niet op een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Eiser was inzittende van een auto die te hard reed. De bestuurder toonde bij de controle een Albanees paspoort met een Spaans visum en er was geen reden om de inzittenden te controleren. Dat de vreemdelingenrechtelijke staandehouding is gevolgd door een strafrechtelijke aanhouding maakt dit niet anders.
De politierechter heeft eiser op 13 oktober 2010 omstreeks 16.30 uur vrijgesproken omdat de ontdekking dat eiser over een vals visum beschikte de vrucht was van zijn onrechtmatige aanhouding. Pas op 14 oktober 2010 om 9.50 uur is de vreemdelingenpolitie ingelicht en de opnhouding van eiser heeft vervolgens nog enkele uren op zich laten wachten. Dit is te lang.
Gelet op de onrechtmatigheden in het voortraject moet een belangenafweging worden gemaakt, die mede gezien de vrijspraak in het voordeel van eiser moet uitvallen.
2.4. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Verweerder leidt uit de stukken af dat eiser niet is staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, maar dat hij strafrechtelijk is aangehouden.
Het tijdsverloop tussen de uitspraak van de politierechter en de ophouding van eiser is niet onredelijk lang.
Een eventuele belangenafweging moet gelet op het bezit van een vals visum en omdat sprake is geweest van een normale gang van zaken in het voordeel van verweerder uitvallen.
2.5. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.5.1. Op 4 oktober 2010 hebben twee ambtenaren van politie een auto tot stilstand gebracht omdat de bestuurder te hard reed. De bestuurder toonde de verbalisanten desgevraagd een Albanees paspoort met een Spaans visum. Toen de verbalisanten hoorden dat de bestuurder de twee inzittenden van de auto in een vreemde taal toesprak, hebben de verbalisanten ook de inzittenden van de auto aangesproken. De rechtbank stelt met eiser vast dat in het proces-verbaal van aanhouding is vermeld dat de inzittenden van de auto, onder wie eiser, op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn aangesproken en gecontroleerd. Het woord staandehouding valt weliswaar niet in het proces-verbaal, maar voor een controle op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 is een staandehouding vereist. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat eiser is staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Daarvoor is een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf vereist. Dat eiser in een vreemde taal is aangesproken door de bestuurder van de auto, terwijl de bestuurder aan de verbalisanten een Albanees paspoort met een Spaans visum heeft getoond, levert naar eiser terecht aanvoert geen naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf op. De gemachtigde van verweerder heeft dit niet gemotiveerd betwist, maar stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van een strafrechtelijke aanhouding. Dit standpunt is op zichzelf juist, maar laat onverlet dat de strafrechtelijke aanhouding van eiser is gevolgd op zijn staandehouding en dat eiser terecht aanvoert dat deze staandehouding onrechtmatig was.
2.5.2. Dat de staandehouding van eiser is gevolgd door een strafrechtelijke aanhouding, betekent in dit geval niet dat de onrechtmatigheid van de staandehouding niet langer relevant is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel van bewaring. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser onweersproken heeft aangevoerd dat de politierechter hem op 13 oktober 2010 heeft vrijgesproken omdat zijn strafrechtelijke aanhouding onrechtmatig was. Nu verweerder dit niet in twijfel trekt, moet er bij de beoordeling van het onderhavige beroep van worden uitgegaan dat de daartoe bevoegde rechter de onrechtmatigheid van de strafrechtelijke aanhouding heeft vastgesteld. Dat dit niet expliciet blijkt uit de aantekening mondeling vonnis, is te doen gebruikelijk en leidt dan ook niet tot een ander oordeel. Omdat de onrechtmatige staandehouding van eiser is gevolgd door een strafrechtelijke aanhouding die door de politierechter onrechtmatig is geoordeeld, is er geen reden om de onrechtmatige staandehouding van eiser buiten beschouwing te laten.
2.5.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling leidt de onrechtmatigheid van de staandehouding eerst tot onrechtmatigheid van een daarop volgende inbewaringstelling indien de met de bewaring gediende belangen niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft gesteld dat, nu de gang van zaken rond de staandehouding dan wel aanhouding van eiser niet ongebruikelijk is en hij een vals visum in zijn paspoort heeft, de belangenafweging in het voordeel van verweerder moet uitvallen. De rechtbank volgt verweerder niet in dit betoog. De staandehouding van eiser was onrechtmatig, terwijl de strafrechter zijn strafrechtelijke aanhouding eveneens onrechtmatig heeft geoordeeld. Van een normale gang van zaken is dan ook geen sprake geweest. Dat eiser een vals visum in zijn paspoort heeft, wat hij niet betwist, laat onverlet dat hij van de strafrechtelijke verdenking van dit feit is vrijgesproken en dat de ontdekking van dit visum de vrucht is van zijn onrechtmatige staandehouding en de daarop volgende onrechtmatige strafrechtelijk aanhouding. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bezit van het valse visum desondanks in de belangenafweging kan worden betrokken.
Voor zover over dit laatste anders moet worden geoordeeld, blijft staan dat eiser van het bezit van een vals visum is vrijgesproken, zodat het bezit daarvan niet kan worden aangemerkt als een belang van verweerder dat zwaarwegend genoeg is om op te wegen tegen de geschonden belangen van eiser.
2.5.4. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser bevelen.
De rechtbank ziet aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen. Uitgaande van de normbedragen van € 105 voor een dag detentie in een politiecel en € 80 voor een dag detentie in een huis van bewaring heeft eiser, die op 18 oktober 2010 is overgeplaatst van een politiecel naar een huis van bewaring, recht op een schadevergoeding van € 660. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, zal de schadevergoeding worden betaald door de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.5.5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 660 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en P. van den Berg, griffier, ondertekend.