ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1768

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/35481
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H.J.G. Brekelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenbewaring

Op 28 september 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van zijn bewaring, welke door het Centraal inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) op 12 oktober 2010 naar de rechtbank is verzonden. De rechtbank 's-Gravenhage heeft vastgesteld dat de termijn voor het sluiten van het vooronderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), is overschreden. De rechtbank concludeert dat er een periode van 14 dagen is verstreken tussen het indienen van het beroep en de ontvangst door de rechtbank, wat in strijd is met de wet en leidt tot een schending van artikel 5, vierde lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser is niet verschenen op de zitting, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring reeds eerder is vastgesteld, maar dat de voortzetting van deze maatregel niet meer gerechtvaardigd is. De rechtbank oordeelt dat de bewaring vanaf 28 september 2010 onrechtmatig is en dat eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.360,- voor de 17 dagen dat hij onterecht in bewaring is gehouden, en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van € 874,- die eiser heeft moeten maken voor de rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van een spoedige beoordeling van de rechtmatigheid van detentie en de verplichtingen van de overheid in dit kader.

Uitspraak

FRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/35481, V-nummer: [xxx],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser], eiser,
gemachtigde: mr. H.C.C. Kneuvels, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: drs. J.M.C. Vissers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiser op 18 maart 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij faxbericht van 28 september 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, nadat de rechtbank het vorige beroep van eiser tegen het voortduren van zijn bewaring bij uitspraak van 26 augustus 2010 ongegrond heeft verklaard.
1.3. De zaak is op 15 oktober 2010 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is niet verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift, indien het beroep, bedoeld in artikel 94, ongegrond is verklaard en de vreemdeling beroep instelt tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. In afwijking van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Ingevolge het tweede lid doet de rechtbank mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan. In afwijking van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd.
Ingevolge het derde lid verklaart de rechtbank het beroep gegrond, indien zij bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.2. Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
De uitzetting van eiser is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) daar zijn moeder, broertjes en zusjes hier verblijven. Daarnaast is nog niet beslist op het bezwaar van eiser van 25 maart 2010. Verder heeft verweerder na 28 juni 2010 geen op uitzetting gerichte handelingen meer verricht. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt op welke wijze en met wie van de Ambassade is gesproken ten aanzien van het rappelleren. Voorts is reeds op 28 september 2010 het beroep ingezonden naar het Centraal inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (hierna: CIV) te Haarlem. Dit bureau vormt onderdeel van de rechtbank. Doordat het beroep eerst op 12 oktober 2010 is doorgezonden naar de rechtbank Dordrecht is het onderzoek te laat gesloten.
2.3. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Eiser verblijft bijna 7 maanden in bewaring. De presentatie loopt en er wordt regelmatig gerappelleerd, laatstelijk op 28 september 2010. Verder worden er regelmatig vertrekgesprekken gehouden. Voorts heeft [naam] namens verweerder op 8 oktober 2010 bij de Congolese vertegenwoordiging tijdens een presentatie gerappelleerd en daarbij heeft de vertegenwoordiging aangegeven de zaak nog in onderzoek te hebben. Verweerder meent dat de belangenafweging in zijn voordeel uitvalt, nu eiser het onderzoek van verweerder frustreert. Wat betreft de voortvarendheid van de rechtbank moet opgemerkt worden dat de rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht, op 12 oktober 2010 het beroepschrift heeft ontvangen en daarna snel heeft gehandeld.
2.4. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.5. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
Op 28 september 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van zijn bewaring. Dit beroep is op 28 september 2010 ontvangen door het CIV te Haarlem. Dit beroepschrift is door het CIV op 12 oktober 2010 verzonden naar de rechtbank, zittingsplaats Dordrecht, waar het op die datum is ontvangen.
Eiser heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank in strijd met het gestelde in artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000 het vooronderzoek niet binnen een week heeft gesloten maar pas daarna.
De rechtbank stelt vast dat tussen het instellen van het beroep op 28 september 2010 en ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 12 oktober 2010 een periode is gelegen van 14 dagen, zodat het vooronderzoek niet binnen een week is gesloten maar pas na 14 dagen. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank schending van artikel 5, vierde lid, EVRM op.
Immers, ingevolge artikel 5, vierde lid, van het EVRM heeft een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidsstelling beveelt, indien deze detentie onrechtmatig is.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 5, vierde lid, van het EVRM niet alleen in het geval van een eerste beroep tegen de bewaring van toepassing is maar ook in het geval dat beroep wordt ingesteld tegen (het voortduren van) de bewaring nadat in het eerdere beroep de rechtmatigheid van de bewaring is vastgesteld.
De vraag of er een spoedige beoordeling van de rechtmatigheid van een (voortdurende) vrijheidsbenemende maatregel heeft plaatsgevonden dient te worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het geval.
Nadat het vooronderzoek op 12 oktober 2010 met overschrijding van de hiervoor genoemde termijn uit artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, is gesloten, is de zaak van eiser pas ter zitting van 15 oktober 2010 behandeld. Niet is gebleken dat dit is te wijten aan feiten of omstandigheden die eiser dienen te worden toegerekend.
De omstandigheden van het geval in aanmerking genomen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een spoedige beoordeling in de zin van artikel 5, vierde lid, van het EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat de bewaring in ieder geval vanaf 28 september 2010 onrechtmatig is te achten.
Aangezien uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet valt af te leiden dat en wanneer al eerder tot opheffing had dienen te worden besloten ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser verzochte schadevergoeding vanaf 28 september 2010. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij in eisers grieven ten aanzien van de voortvarendheid en de belangenafweging geen aanknopingspunten heeft gevonden die zouden moeten leiden tot een eerdere opheffing.
2.5. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om eiser vanaf 28 september 2010 een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op het normbedrag van € 80,- per dag detentie in een huis van bewaring komt aan eiser, nu hij 17 dagen in een huis van bewaring in bewaring is geweest, € 1.360,- toe.
2.6. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe, groot € 1.360,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die de eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874,- ten bedrage van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.