4 Beoordeling
4.1 De vraag, die partijen verdeeld houdt, betreft de uitleg van een bepaling uit het Harmonisatieakkoord van Ordina. De relevante bepaling van dat Harmonisatieakkoord is blijkens de door [eiser] overgelegde stukken, waaronder een (concept)verslag van een overlegvergadering tussen BNG, Ordina, de Ondernemingsraad en de vakbonden FNV en De Unie als resultaat van onderhandelingen althans overleg tussen genoemde betrokken organisaties tot stand is gekomen.
4.2 Als uitgangspunt moet gelden dat aan de schriftelijke bewoordingen van een dergelijke als collectieve arbeidsovereenkomst aan te merken regeling bij onduidelijkheid omtrent de uitleg doorslaggevende betekenis toekomt, omdat individuele werknemers doorgaans niet betrokken zijn bij de totstandkoming van die regeling. Aan hen staat dan ook alleen de tekst van de regeling - en soms een daaraan toegevoegde schriftelijke toelichting, die in deze ontbreekt - ter beschikking bij het bepalen van de inhoud en de strekking van de regeling.
4.3 Op grond van de tekst van de suppletieregeling moet de conclusie zijn dat die regeling inhoudt dat Centric (als rechtsopvolger van Ordina) gedurende een periode van maximaal 48 maanden na de overgang (van BNG naar Ordina) een eventuele WW-uitkering, in casu toegekend aan [eiser], zal aanvullen. De eerste zin van de bepaling, als geciteerd onder 1.5 behelst de toezegging en die toezegging kan bezwaarlijk anders gelezen worden dan dat daaruit voortvloeit dat alleen gedurende de looptijd van de regeling een toegekende WW-uitkering wordt aangevuld. Uit het woord "eventuele" volgt in dit verband dat alleen dan wanneer een uitkering wordt ontvangen aanspraak bestaat op de toegezegde aanvulling. Dat betekent dat de regeling niet ineens bij het einde van het dienstverband een gekapitaliseerde uitkering oplevert.
4.4 Hetgeen in de tweede volzin van het citaat onder 1.5 is opgenomen, is kennelijk alleen ter verduidelijking opgenomen met betrekking tot een eventuele ontslagverlening en daarop volgende toekenning van een WW-uitkering in de laatste maand van de looptijd van de regeling en kan niet meebrengen dat de hoofdregel anders dan als hiervoor omschreven moet worden uitgelegd.
4.5 Het voorgaande oordeel brengt mee dat de vordering van [eiser], voor zover gestoeld op een andere interpretatie van de suppletieregeling moet worden verworpen.
4.6 Het tweede punt dat partijen verdeeld heeft gehouden, betreft de berekening van de wèl bestaande en overigens door Centric ook erkende vordering.
4.7 Ook daar dient de letterlijke tekst van toegezegde regeling als leidraad te gelden. Voor zover de WW-uitkering lager is dan 70% van het "laatst verdiende" loon dient deze te worden aangevuld. Tussen werkgever en werknemer wordt onder laatst verdiende loon verstaan de (bruto) aanspraak, die een werknemer periodiek tegenover de werkgever geldend kan maken. Dat is in dit geval het bruto loon, vermeerderd met de vaste looncomponenten, zoals de inschalingstoeslag, persoonlijke toeslag en de vakantietoeslag.
4.8 Bij antwoord akte na comparitie heeft [eiser] zich nog op het standpunt gesteld dat het vervallen van de benefitshop niet met instemming van [eiser] heeft plaatsgevonden en dat daarom met de componenten, die daarin begrepen waren bij de berekening rekening moet worden gehouden, doch dat standpunt heeft [eiser] eerst bij de genoemde akte naar voren gebracht en Centric heeft daar niet meer op kunnen reageren. Temeer nu niet gesteld of gebleken is dat [eiser] zich tegen de bijna een half jaar voor het einde van zijn dienstverband gewijzigde beloningsstructuur heeft verzet en Centric onweersproken heeft gesteld dat de gewijzigde componenten op andere wijze aan de werknemers werden toegekend (onder andere dooor het weer vast toekennen van de voor het in werking treden van de benefitshop geldende bovenwettelijke vakantiedagen), gaat de kantonrechter aan het standpunt van [eiser] te dezer zake voorbij en hanteert bij de berekening van de vordering van [eiser] diens laatste loonstrook van augustus 2009, waarop - voor zover van belang - alleen de looncomponenten door Centric genoemd en hiervoor onder 4.7 weergegeven, zijn vermeld.
4.9 Gelet op het hiervoor overwogene bestaat de aanspraak van [eiser] uit de door Centric berekende aanvullingen per maand, voor zover [eiser] telkens nog aanspraak heeft op WW.
4.10 Centric heeft gesteld dat zij de aanvulling elke maand aan [eiser] voldoet, welke stelling [eiser] niet heeft weersproken, hoewel dat op zijn weg zou hebben gelegen als hij de betalingen niet mocht hebben ontvangen. De kantonrechter moet er dan ook vanuit gaan dat Centric aan haar maandelijkse betalingsverplichting voldoet en zal blijven voldoen. Om praktische redenen zal de kantonrechter de vordering echter op na te noemen wijze toewijzen.
4.11 Voor vergoeding van wettelijke (verhoging, die in het petitum niet gevorderd is en wettelijke) rente bestaat geen aanleiding nu Centric geen achterstand in de betalingen heeft laten ontstaan.
4.12 De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Tegenover het tegen die vordering gevoerde verweer heeft [eiser] zijn vordering niet nader gespecificeerd en onderbouwd, hoewel dat juist wel van hem had mogen worden verwacht.
4.13 Als de materieel in het ongelijk gestelde partij, wordt [eiser] in de kosten van de procedure veroordeeld. Blijkens HR 19 maart 2010, LJN BL 1116, heeft deze kostenveroordeling tevens betrekking op de nakosten en levert deze dus voor alle kosten een executoriale titel op. Een afzonderlijke veroordeling in de nakosten zal derhalve niet worden uitgesproken.