ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1705

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/34844
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van Guinese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 oktober 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling van Guinese nationaliteit. De vreemdeling, die niet rechtmatig in Nederland verblijft, is op 4 oktober 2010 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitsdocument en dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de bewaring, stellende dat er geen zicht op uitzetting naar Guinee is binnen een redelijke termijn. Hij verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat de Guinese autoriteiten in 2008 geen laissez passer hebben verstrekt en dat er in 2010 geen nieuwe laissez passer zijn afgegeven, ondanks 115 aanvragen. De rechtbank heeft overwogen dat de argumenten van de vreemdeling niet voldoende zijn om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de gemachtigde van de verweerder heeft verklaard dat het nog niet vaststaat dat de vreemdeling afkomstig is uit Guinee. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/34844 VRONTN S4
Uitspraak van 21 oktober 2010 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[...],
geboren [geboortedatum],
van Guinese nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
eiser,
gemachtigde: mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
gemachtigde: mr. E.J.H.J. van Roosmalen,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2010 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft op 6 oktober 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit waarbij is verzocht om opheffing van de bewaring onder toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 14 oktober 2010. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Hofstede, waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was tevens aanwezig een tolk in de Pular taal.
Overwegingen
Eiser is op verzoek van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) staande gehouden te Almere op 4 oktober 2010 en vervolgens overgebracht en opgehouden en nog diezelfde dag in bewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
Verweerder heeft vastgesteld dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, terwijl eiser zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn en hij is uitgeprocedeerd. Deze gronden zijn door eiser niet betwist.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
Namens eiser is gesteld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
In dat kader is verwezen naar een uitspraak van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 15 september 2010, LJN: BN7165. In deze uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de Guinese autoriteiten in 2008 geen laissez passer hebben verstrekt en dat zij in 2009 vijf laissez passer hebben afgegeven, waarvan het laatste uiterlijk in december 2009. Verder zijn er in 2010 tot op heden geen laissez passer verstrekt, hoewel daarvoor in die periode 115 aanvragen zijn ingediend. In hetgeen verweerder in deze zaak heeft aangevoerd, vindt de rechtbank geen aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat binnen afzienbare tijd kan worden overgegaan tot uitzetting van betrokkene naar Guinee, ook als hij de vereiste medewerking verleent. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Voorts is namens eiser gesteld dat, voor zover verweerder zal betogen dat afspraken zijn gemaakt met de Guinese autoriteiten, van belang is dat deze dateren van maart 2009, zodat het er voor moet worden gehouden dat deze afspraken tot niets hebben geleid. Eiser is van mening dat zijn situatie identiek is aan de situatie van de vreemdeling in de aangehaalde uitspraak en dat er dus geen zicht op uitzetting bestaat, ongeacht zijn medewerking.
De stellingen van eiser over de (on)mogelijkheden om naar Guinee terug te keren, geven de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat zicht op uitzetting van eiser ontbreekt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van verweerder desgevraagd heeft verklaard dat het voor verweerder nog helemaal niet vaststaat dat eiser afkomstig is uit Guinee en dat dit het enige land is waarnaar eiser zou kunnen terugkeren.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder het traject ter verkrijging van een laissez passer voor eiser bij de autoriteiten van Guinee al in gang heeft gezet voordat eiser in bewaring is gesteld. Eiser zou op 14 oktober 2010 in persoon bij deze autoriteiten worden gepresenteerd, maar deze presentatie is in verband met de behandeling van het onderhavige beroep geannuleerd en er is nu nog geen nieuwe presentatiedatum bekend. Voorts is eiser op 6 oktober 2010 in het uitzetcentrum te Rotterdam geplaatst en is daar op 12 oktober 2010 een vertrekgesprek met hem gevoerd door de daartoe aangewezen regievoerder van de DT&V. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat thans sprake is van voldoende zicht op uitzetting.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 niet onrechtmatig is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Het verzoek om schadevergoeding dient daarom te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.A. Vlietstra, rechter, bijgestaan door mr. C.F.E. Post, griffier.
mr. C.F.E. Post
mr. N.A. Vlietstra
In het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2010.
Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 95 van de Vw 2000 hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week.
De vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 85 van de Vw 2000.
Afschrift verzonden op: