ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1666

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/757619-10 Proces-verbaal terechtzitting
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot plaatsing van verdachte in Forensisch Psychiatrische Afdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 oktober 2010 een regiezitting gehouden naar aanleiding van een verzoek van de verdediging om de verdachte op grond van artikel 78, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (WSv) te plaatsen op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) van een GGZ-instelling. De rechtbank heeft zich niet bevoegd geacht om een beslissing te nemen over dit verzoek, omdat de wetgever in artikel 15 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) de beslissing over plaatsing en overplaatsing van gedetineerden aan de selectiefunctionaris heeft opgedragen. De rechtbank kan slechts aanwijzingen geven, maar de uiteindelijke beslissing ligt bij de selectiefunctionaris. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ruimte die haar in artikel 78, lid 4 WSv is gegeven, niet toereikend is om zelfstandig te beslissen over de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis.

Tijdens de zitting werd de verdachte vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. E.J. Huisman, en de officier van justitie, mr. W. Bos, was ook aanwezig. De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand, niet in staat is om met de verdediging te overleggen over onderzoekswensen. De officier van justitie heeft aangegeven dat het onderzoek binnen drie maanden gereed zal zijn en heeft verzocht om schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd.

Na beraadslaging heeft de rechtbank besloten om de plaatsing van de verdachte in het Pieter Baan Centrum (PBC) ter observatie en onderzoek naar zijn geestvermogens te gelasten. De rechtbank heeft het onderzoek voor een langere termijn geschorst, omdat de agenda van de rechtbank een eerdere voortzetting niet mogelijk maakt. De rechtbank heeft de stukken in handen van de officier van justitie gesteld en de verdachte zal worden opgeroepen voor een nader te bepalen terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/757619-10
Proces-verbaal terechtzitting
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank op 6 oktober 2010.
Tegenwoordig:
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman en mr. A.M.G. van de Kragt, rechters,
mr. W. Bos, officier van justitie,
en mr. B.M. van Heemst, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Amsterdam PPC" te Amsterdam.
Als raadsvrouw van de verdachte is - namens mr. I. van Straalen - ter terechtzitting aanwezig mr. E.J. Huisman, advocaat te ’s-Gravenhage.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie vordert ex artikel 282, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd.
De officier van justitie deelt mede dat het onderzoek binnen drie maanden gereed zal zijn.
De voorzitter vraagt de raadsvrouw of zij het laatste aanvullende proces-verbaal (pagina’s 170-187) heeft ontvangen, hetgeen de raadsvrouw bevestigt.
De voorzitter merkt op dat op de zitting van 14 juli jongstleden een verzoek is gedaan door de verdediging aan de rechtbank om verdachte op grond van artikel 78, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WSv) op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) van een GGZ-instelling te plaatsen om daar zijn voorlopige hechtenis verder te ondergaan. De officier van justitie stelde zich ter zitting op het standpunt, dat aan dit verzoek niet kon worden voldaan. De rechtbank heeft opdracht gegeven verdachte door een gedragsdeskundige te laten onderzoeken. Op 8 juli 2010 heeft de rechtbank laten weten dat zij een definitief besluit over de plaatsing van verdachte pas zal nemen nadat zij kennis heeft genomen van het definitieve rapport omtrent de geestvermogens van verdachte. Bij brief van dezelfde datum heeft de officier van justitie uitvoerig op het verzoek gereageerd en geconcludeerd dat de rechtbank terzake geen bevoegdheid toekomt. Op 30 september 2010 heeft de verdediging in antwoord hierop een e-mailbericht verstuurd naar de rechtbank.
De officier van justitie merkt op dat hij dit e-mailbericht heeft ontvangen en vraagt of de verdediging op dit moment onderzoekswensen heeft.
De voorzitter merkt op, dat op de zitting van 14 juli jl. is bepaald, dat de zitting van heden een regiezitting zou zijn.
De raadsvrouw antwoordt dat er op dit moment nog geen onderzoekswensen zijn, hetgeen zij motiveert aan de hand van haar pleitaantekeningen, welke zij aan de voorzitter heeft overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd (zie bijlage A).
De pleitaantekeningen zijn op enkele punten mondeling aangevuld (de nummering hieronder verwijst naar de getallen vermeld rechts in de kantlijn van de pleitaantekeningen):
1. De raadsvrouw merkt op dat dit een belangrijk punt is.
2. De voorzitter merkt op dat op basis van het dossier, zonder overleg met verdachte, door een advocaat ook onderzoekswensen geformuleerd kunnen worden.
De raadsvrouw antwoordt dat zij het wel van groot belang acht om het dossier met haar cliënt te kunnen bespreken. Daartoe is de verdediging op dit moment, gezien de psychische toestand van verdachte, niet in staat; de raadsvrouw verwijst naar de conclusies van de psychiater en psycholoog van het NFI, die ook geen diagnose kunnen stellen. Verdachte wil wel meewerken maar kan dat simpelweg niet. De raadsvrouw merkt op dat de wet het begrip ‘regiezitting’ niet kent, en dat de verdediging in principe op elke zitting onderzoekswensen kenbaar mag maken. Bovendien is het onderzoek nog niet gereed.
De officier van justitie voert het woord overeenkomstig zijn aantekeningen, welke hij aan de rechtbank heeft overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd (zie bijlage B).
De officier van justitie heeft zijn schriftelijk requisitoir op enkele punten mondeling aangevuld (de nummering hieronder verwijst naar de getallen vermeld rechts in de kantlijn van het requisitoir) - zakelijk weergegeven - :
1. Ik denk dat de extra vertraging wel los zal lopen, aangezien de rechtbank waarschijnlijk vandaag zal besluiten tot plaatsing van verdachte in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), waarvoor een lange wachttijd geldt.
2. Door uiteindelijk rechterlijk toezicht door de onafhankelijke rechters van de RSJ.
De officier van justitie merkt voorts op, zakelijk weergegeven:
Concluderend: er zijn door de verdediging nog geen onderzoekswensen geformuleerd. Ik ga er voorts van uit dat de rechtbank pas beslist over het overplaatsingsverzoek van de verdediging na kennisname van de definitieve rapportages omtrent verdachte. Mocht de rechtbank zich vandaag wel gaan beraden op dit verzoek, ondanks de beslissing van de rechtbank van 8 september 2010, dan verzoek ik de rechtbank rekening te houden met hetgeen ik zojuist naar voren heb gebracht.
De rapporteurs hebben geadviseerd tot plaatsing van verdachte in het PBC ter observatie. Ik verzoek u dit advies op te volgen.
De raadsvrouw reageert op het betoog van de officier van justitie en verklaart, zakelijk weergegeven:
Klaarblijkelijk verwijst het openbaar ministerie naar een conclusie van dhr. [A] dat cliënt zijn medewerking aan rapportages zou veinzen. Uit rapporten blijkt echter dat diverse onderzoekers denken dat cliënt zou kunnen lijden aan een acute stressstoornis. De verdediging én de onderzoekers zijn nu niet in staat om met cliënt te praten. De verdediging kan geen onderzoekswensen opgeven zonder dit met cliënt te hebben besproken. Dat cliënt zich op zijn zwijgrecht beriep tijdens zijn eerste verhoor was op advies van de verdediging, vanwege de medische en psychische situatie van cliënt op dat moment. Dit doet niets af aan de huidige situatie van cliënt. Ik merk aan de bewoordingen van de officier van justitie dat hij zich ook kan vinden in het aanmerken van deze zitting als een pro forma zitting en niet een regiezitting.
De raadsvrouw vervolgt haar betoog overeenkomstig haar pleitaantekeningen. De nummering hieronder verwijst wederom naar de getallen vermeld rechts in de kantlijn van de pleitaantekeningen zakelijk weergegeven :
3. Ik verzet mij tegen het standpunt van het openbaar ministerie dat wij onjuist zouden informeren. Ik verwijs nogmaals naar hetgeen mijn collega Van Straalen over de zaken Maastricht en Den Bosch heeft geschreven.
4. De officier van justitie stelt dat de FOBA goed in staat is om cliënt te behandelen maar cliënt heeft de eerste weken bijna onafgebroken in een isoleercel gezeten. Behandeling heeft in ieder geval in het begin niet plaatsgevonden. De officier van justitie heeft opgemerkt dat cliënt nu wel behandeld wordt, maar wat kan worden verstaan onder behandeling? Het gaat nu wel beter met cliënt, dat kan ik beamen, maar stressfactoren moeten voor hem zoveel mogelijk worden beperkt. Het is bekend dat langdurige opsluiting in een isoleercel diep ingrijpt en niet goed is voor de relatie tussen patiënt en behandelaar. Nederlandse klinieken streven ernaar isolatie zo kort mogelijk te laten duren. Voor cliënt heeft het verblijf in de isoleercel grote gevolgen gehad, het heeft zijn symptomen juist verergerd.
5. Het is van belang dat cliënt op rustige wijze wordt benaderd, dat met hem gesproken wordt over wat er in zijn hoofd omgaat en over de spanning en stress. De FPA is gericht op mensen met psychische problematiek. Hier zou de FOBA ook op gericht zijn, maar dat heeft in ieder geval in eerste instantie niet gewerkt. Daarom handhaven wij ons verzoek.
6. De verdediging miskent absoluut niet de onpartijdigheid van het NIFP. Er is alleen nog niet veel gerapporteerd. Bij een acute stressstoornis is isolatie niet goed en daarover hebben de onderzoekers zich helemaal niet uitgelaten. Dat stuitte de verdediging tegen de borst.
Met betrekking tot het advies tot plaatsing van verdachte in het PBC ter observatie, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het klopt dat ik nu op een nieuwe afdeling van de FOBA zit. Daar is het beter dan waar ik de afgelopen maanden heb gezeten. De isoleercel is buitengewoon onplezierig. Ik heb dat maandenlang mogen ervaren. Alles is beter dan de isoleercel. De hele situatie is voor mij nog steeds erg onwerkelijk. Ik maak me daar zorgen om.
Ik ben niet bekend met het PBC, ik heb daar niet echt een mening over.
De rechtbank trekt zich terug in raadkamer voor beraad.
Na beraadslaging deelt de voorzitter als beslissingen van de rechtbank het volgende mede.
De term regiezitting komt inderdaad in de wet niet voor. Het kan in grote onderzoeken wenselijk zijn een zitting te wijden aan de onderzoekswensen van de verdediging. Dat wordt dan een regiezitting genoemd. Wanneer een regiezitting wordt afgesproken, worden de daar geuite onderzoekswensen in feite beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang, ongeacht de vraag of ze strikt genomen al op een eerdere zitting hadden kunnen worden ingebracht. Onderzoekswensen die na een regiezitting worden ingediend op grond van het vóór die regiezitting beschikbare dossier, worden aan de hand van het minder ruime noodzakelijkheidscriterium beoordeeld.
De rechtbank ziet geen reden om de regiezitting vanwege de psychische toestand van verdachte uit te stellen. Zij acht onvoldoende gemotiveerd dat de raadslieden zonder zijn inbreng niet in staat zouden zijn te beoordelen wat er in zijn belang nog onderzocht moet worden. Het komt regelmatig voor dat verdachten hun eigen zaak onvoldoende overzien en het formuleren van onderzoekswensen aan hun advocaat moeten overlaten. Voor onderzoekswensen naar aanleiding van het huidige dossier geldt dus in het vervolg het noodzakelijkheidscriterium. Onderzoekswensen naar aanleiding van nieuwe stukken zullen op basis van het verdedigingsbelang worden beoordeeld.
Met betrekking tot het verzoek van de verdediging om op grond van artikel 78, lid 4 WSv de plaatsing van verdachte in een FPA te gelasten zijn de standpunten van OM en verdediging inmiddels uitvoerig toegelicht. De rechtbank heeft zich - in een andere samenstelling - bij brief van 8 september 2010 op het standpunt gesteld dat zij niet op het verzoek zal beslissen voordat zij kennis heeft kunnen nemen van het definitieve rapport omtrent de geestesgesteldheid van verdachte. Inmiddels hebben echter zowel de ingeschakelde psychiater als de psycholoog te kennen gegeven dat het hen niet mogelijk is een diagnose te stellen. Zij adviseren observatie van verdachte in het PBC. De rechtbank concludeert thans dan ook, dat het geen zin heeft de beslissing op het verzoek nog langer aan te houden.
Dat verdachte detentiegeschikt is, is niet in geschil. De plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in een inrichting of afdeling is geregeld in met name artikel 15 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Ingevolge lid 3 zijn hiermee de selectiefunctionarissen belast. Lid 4 draagt deze functionarissen op bij hun beslissing de aanwijzingen van onder meer de rechtbank in aanmerking te nemen. Lid 5 regelt dat de selectiefunctionaris in geval van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde diens overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis kan bepalen.
Artikel 78 lid 4 WSv bepaalt dat het bevel tot voorlopige hechtenis of tot verlenging van de geldigheidsduur daarvan in verband met bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de plaats kan vermelden waarin de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan.
In de door raadsman Van Straalen en de officier van justitie aangehaalde Memorie van Toelichting heeft de toenmalige Minister van Justitie bij het voorstel tot het laten vervallen van artikel 78 lid 4 WSv gesteld: "De rechter en de officier van justitie zijn op grond van het reeds bestaande artikel 15, vierde lid, Pbw, bevoegd om aanwijzingen te geven aangaande de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbeperkende maatregel.” De voorlopige hechtenis is een vrijheidsbeperkende maatregel zoals hier bedoeld. Uiteindelijk heeft de wetgever lid 4 echter niet geschrapt, maar gewijzigd zoals hiervoor vermeld.
In artikel 15 Pbw heeft de wetgever de beslissing over plaatsing en overplaatsing van gedetineerden aan de selectiefunctionaris opgedragen en de rechtbank slechts de mogelijkheid geboden hierover aanwijzingen te geven. De beslissing blijft ook als zo’n aanwijzing wordt gegeven, aan de selectiefunctionaris. De rechtbank leidt daaruit en uit de wetsgeschiedenis af, dat de ruimte die haar gegeven is in artikel 78 lid 4 WSv niet zo groot is dat zij zelfstandig en met voorbijgaan aan de selectiefunctionaris kan bevelen dat de voorlopige hechtenis in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden ondergaan. De rechtbank acht zich dus niet bevoegd een beslissing te nemen zoals door de raadslieden is verzocht.
In het onderhavige geval ziet de rechtbank geen aanleiding de selectiefunctionaris een aanwijzing te geven om de plaats waar de voorlopige hechtenis wordt ondergaan te wijzigen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Er zijn klemmende aanwijzingen voor psychische problematiek bij verdachte, maar naar het oordeel van de rechtbank is daar tot op heden voldoende rekening mee gehouden. Verdachte is op advies van het NIFP vanwege zijn geestelijke gesteldheid opgenomen in de FOBA in Amsterdam. Dit is een speciale afdeling die gericht is op de opvang van gedetineerden die vanwege psychische problemen niet te handhaven zijn in een gewoon huis van bewaring of een gewone gevangenis. De rechtbank kan zich natuurlijk voorstellen dat een langdurig verblijf in een isoleercel erg zwaar valt. Ter terechtzitting is gebleken dat het thans goed gaat met verdachte en dat hij zich op de nieuwe afdeling kan handhaven. Ook overigens zijn de rechtbank geen redenen gebleken die het noodzakelijk maken om verdachte over te plaatsen naar een andere instelling.
De raadsvrouw merkt op dat zij zich wenst te beraden over hetgeen de rechtbank zojuist heeft beslist met betrekking tot de onderzoekswensen en over de vraag of de verdediging met deze rechtbank wel verder kan. Zij zal dit overleggen met haar collega mr. Van Straalen en daar op korte termijn op terugkomen. De voorzitter deelt mee, dat de raadsvrouw zich schriftelijk tot de rechtbank kan wenden als zij wil reageren .
De rechtbank, gehoord de officier van justitie alsmede de verdachte en zijn raadsvrouw, schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd.
De rechtbank beveelt voorts:
- de plaatsing in en overbrenging van verdachte naar het Pieter Baan Centrum ter observatie en onderzoek naar zijn geestvermogens;
- de oproeping van de verdachte, tegen het tijdstip van een nader te bepalen terechtzitting;
- de kennisgeving aan de raadsman van de verdachte van het tijdstip van die nader te bepalen terechtzitting.
De rechtbank stelt de stukken in handen van de officier van justitie.
De rechtbank schorst het onderzoek voor een langere dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van een maand, doch voor niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat de agenda van de rechtbank een eerdere voortzetting niet mogelijk maakt en dat bedoeld onderzoek niet binnen een maand kan worden voltooid.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.