ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1616

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-650020-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord en brandstichting, veroordeling voor doodslag na dodelijke steekpartij

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar hem wel schuldig bevonden aan doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 maart 2010 in Gouda, waar de verdachte het slachtoffer dertigmaal met een mes heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachte rade, aangezien de verdachte geen tijd had om na te denken over zijn daden. De verdachte had verklaard dat hij onder invloed van alcohol en cannabis was en dat hij zich niet kon herinneren wat er precies was gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte alleen met het slachtoffer in de woning was en dat er geen andere DNA-sporen zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 13 jaar had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 12 jaar opgelegd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de brandstichting, omdat er geen bewijs was dat het slachtoffer de brand had aangestoken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/650020-10
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren [geboortedatum] in 1982 te [geboorteplaats] in (Somalië),
[adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam en plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 september 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.R.B. Mos en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. W.S.A.H. Croes, advocaat te Bodegraven, en door verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: opzettelijk [slachtoffer] heeft gedood, al dan niet met voorbedachten rade;
- feit 2 primair: opzettelijk brand heeft gesticht waarbij levensgevaar en/of gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was,
- feit 2 subsidiair: schuld heeft gehad aan deze brand;
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wat betreft feit 1 doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij is van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat verdachte derhalve vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde moord. Uit de bewijsmiddelen valt niet af leiden dat verdachte een moment heeft gehad om zich te beraden op het genomen besluit om [slachtoffer] (hierna te noemen het slachtoffer) te doden.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat feit 2 zowel ten aanzien van het primair als het subsidiair tenlastegelegde, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Niet uit te sluiten valt dat het slachtoffer de brand zelf heeft aangestoken, aldus de officier van justitie.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van moord. Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden waaruit kan en mag worden afgeleid dat verdachte naar het slachtoffer is gegaan met het oogmerk om hem opzettelijk en met voorbedachten rade te doden. Van kalm beraad en rustig overleg aan de kant van verdachte blijkt niets.
Ten aanzien van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte heeft verklaard dat er een ongeluk is gebeurd en dat dat gezien moet worden als een ontkenning. De exacte toedracht van het voorval blijft onduidelijk. Verdachte kan zich niets herinneren van het gebeuren.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden. Het is niet duidelijk wie de brand heeft veroorzaakt en het is derhalve niet uitgesloten dat het slachtoffer zelf de brand heeft veroorzaakt.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 (1)
De volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 zijn niet in geschil.
Op zaterdag 27 maart 2010 te 03:41 uur kwam bij de politie Hollands Midden een melding binnen dat er brand zou zijn in een portiekflat aan de [adres]. Ter plaatse zag een verbalisant dat er lichte rook onder de voordeur van [huisnummer] vandaan kwam. Op het balkon van de desbetreffende woning zat een man. Deze man had een ontbloot bovenlijf, was gekleed in een spijkerbroek en droeg een tweede spijkerbroek over zijn schouders. De man liet zich via de lager gelegen balkons zakken tot hij op de openbare weg kwam. Hierop is de man aangehouden.(2) Hij is vervolgens onder begeleiding van verbalisanten per ambulance vervoerd naar het ziekenhuis.(3)
Tijdens de rit met de ambulance naar het ziekenhuis overhandigde een ambulancebroeder aan een verbalisant een portemonnee, die uit de broek kwam die de man over zijn schouders had gedragen. Deze broek had een brandgat bij de achterzak en zat binnenste buiten.(4) De portemonnee had eveneens een brandgat en het leer was vervormd door de hitte.(5) In deze portemonnee werd een vreemdelingendocument aangetroffen dat op naam stond van [verdachte], geboren [geboortedatum] in 1982 te [geboorteplaats] in (Somalië). De foto van het vreemdelingendocument kwam overeen met de uiterlijke kenmerken van de man (hierna te noemen: verdachte).
In de achterzak van de broek die verdachte aan had, werd een tweede portemonnee aangetroffen. In deze portemonnee zaten meerdere pasjes op naam van [slachtoffer].
De verbalisanten stelden vast dat verdachte diverse wondjes in zijn nek en op zijn armen had.(6) Ook aan de linkerpink van verdachte was een wond zichtbaar.(7)
In de woning aan de [adres] woedde op dat moment nog een brand bij het gasfornuis in de keuken.(8) Er was geen gasslang aanwezig tussen het fornuis en de muurkoppeling. Uit de gaskraan aan de muur kwam gas dat direct ontbrandde. De vlam doofde toen de brandweer de hoofdgaskraan uitdraaide.(9)
In de woning werd het lichaam gevonden van een man. Deze man lag half in de woonkamer en half op het balkon. De ambulanceverpleegkundige rapporteerde dat hij had waargenomen dat de man was overleden en mogelijk een steekwond in zijn borst had.(10) Deze man bleek later te zijn genaamd [slachtoffer] (hierna te noemen het slachtoffer).(11)
Uit het pathologisch rapport blijkt het volgende. In totaal werden dertig scherprandige huidklievingen gevonden bij het slachtoffer. De letsels waren gelokaliseerd aan het hoofd/gelaat, de hals, de rug, de borst, de linkerarm en de handen. Het behoort tot de mogelijkheden dat deze letsels werden toegebracht door een eenzijdig snijdend voorwerp. Het gebruik van meerdere wapens is eveneens een mogelijkheid. Het slachtoffer is overleden door weefselschade, die is ontstaan ten gevolge van algeheel bloedverlies en functieverlies van de longen, opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend, snijdend en deels perforerend geweld.(12)
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het slachtoffer en hijzelf in de nacht van 26 op 27 maart 2010 de enige aanwezigen waren in de woning aan de [adres] te [plaats].(13)
Eerder op de avond is de onderbuurman [Getuige A. ] twee maal in de woning geweest. Hij heeft verklaard dat zowel verdachte als het slachtoffer in de woning aanwezig waren en dat het slachtoffer toen nog in leven was.(14)
In de woning heeft een uitgebreid forensisch onderzoek plaatsgevonden. Zo zijn er DNA-sporen onderzocht en is een dactyloscopisch onderzoek uitgevoerd.
Van zowel verdachte als het slachtoffer is een DNA-profiel opgesteld. Daarnaast is een DNA-profiel opgesteld van twee betrokkenen, te weten [Getuige A. ] en [Getuige B. ]. Uit onderzoek is gebleken dat er in de woning enkel DNA-sporen zijn gevonden van het slachtoffer en verdachte. Er is geen DNA aangetroffen van [Getuige A. ] en [Getuige B. ].(15) Verder zijn op de onderzochte sporendragers alleen de vingerafdrukken van verdachte en het slachtoffer aangetroffen.(16)
Op de vloer van de woonkamer werd een bebloed (koks)mes gevonden.(17) Op het lemmet en op het heft van dit mes is bloed aangetroffen. Op basis van DNA onderzoek (18) is vastgesteld dat het bloed op het heft van dit mes overeenkomt met celmateriaal van verdachte en dat het bloed op het lemmet overeenkomt met celmateriaal van het slachtoffer.(19)
Op de vloer van de keuken werd een afgebroken lemmet van een mes gevonden. Aan de zijde van het handvat was een verse breuklijn zichtbaar.(20) Op het afgebroken lemmet werd bloed aangetroffen en hiervan is een DNA-profiel opgemaakt. Uit DNA-onderzoek blijkt dat dit bloed overeenkomt met celmateriaal van het slachtoffer.(21)
Op de tafel in de woonkamer werd een afgebroken handvat van een mes aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat op het handvat een verse grijze breukrand zichtbaar was, kennelijk van een afgebroken metalen lemmet. Op het handvat werd een bloedveegje aangetroffen.(22) Van dit bloedveegje is een DNA-profiel opgemaakt. Uit DNA-onderzoek blijkt dat dit bloedveegje overeenkomt met celmateriaal van verdachte.(23)
Overwegingen ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij door het slachtoffer werd aangevallen met een wodkafles en dat hij zich heeft verdedigd. Hij heeft verder geen verklaring afgelegd over wat er gebeurd is in de woning aan de [adres] te [plaats] in de nacht van 26 op 27 maart 2010 en hoe het slachtoffer om het leven is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij het allemaal niet meer weet en dat hij die avond veel alcohol had gedronken en cannabis had gerookt.
Is verdachte degene geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht?
Vast staat dat verdachte alleen met het slachtoffer in de woning was. Verdachte heeft dit zelf verklaard en in de woning zijn geen DNA-sporen of dactyloscopische sporen van een ander dan verdachte of slachtoffer gevonden.
Op de lemmeten van twee in de woning aangetroffen messen is bloed van het slachtoffer aangetroffen. Op de bijbehorende heften is bloed van verdachte gevonden. Verdachte had diverse wondjes op zijn armen en handen, wat strookt met het feit dat zijn bloed op de heften is aangetroffen.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte degene is geweest die met de messen de messteken aan het slachtoffer heeft toegebracht. Nu uit voornoemd pathologisch onderzoek volgt dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van de hem toegebrachte messteken, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte degene is die het slachtoffer - door hem dertigmaal met een mes te steken - om het leven heeft gebracht.
Uit de feitelijke handelingen van verdachte - het vele malen met een mes steken in vitale delen van het lichaam van het slachtoffer, te weten het bovenlichaam, het hoofd/gelaat en de hals - volgt dat hij opzet op de dood van het slachtoffer moet hebben gehad.
Voorbedachten rade
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij het slachtoffer met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. De rechtbank acht dit niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad dient vast komen te staan dat verdachte tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken (hoe kort ook) over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft niets verklaard over de steekpartij of de aanleiding hiervoor. Er zijn verder geen getuigen die hieromtrent iets kunnen verklaren. Wat zich voorafgaand aan de steekpartij precies heeft voorgedaan en of er sprake is geweest van een vooropgezet plan bij verdachte, is evenmin uit het dossier duidelijk geworden.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de bewijsmiddelen de rechtbank geen aanleiding geven om ervan uit te gaan dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Hieruit volgt dat moord niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat doodslag wettig en overtuigend bewezen is.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
Zoals hierboven bij feit 1 is overwogen, staat vast dat verdachte in de nacht van 26 op 27 maart 2010 samen met het slachtoffer in de woning was. Van de aanwezigheid van anderen op het moment dat de brand uitbrak, is niet gebleken. Uit onderzoek is gebleken dat de brand geen technische oorzaak heeft gehad en dus moet zijn aangestoken. (24) (25)
Verdachte of het slachtoffer moet dus de brand in de woning hebben veroorzaakt. Hoewel er meerdere aanwijzingen in het dossier te vinden zijn die in de richting van verdachte wijzen als dader, kan de rechtbank - op grond van de bewijsmiddelen - niet uitsluiten dat het slachtoffer de brand heeft veroorzaakt. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 27 maart 2010 te Gouda opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, meermalen met een mes in het bovenlichaam en hoofd/gelaat en hals van [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
4. De strafbaarheid van het feit
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat verdachte gehandeld heeft uit noodweer, dan wel noodweerexces. Verdachte heeft verklaard dat hij door het slachtoffer werd aangevallen met een fles. Verdachte en slachtoffer zaten op dat moment in de woonkamer. Het slachtoffer sloeg verdachte met deze fles op het hoofd, waarna de fles in scherven uiteen viel. Verdachte heeft zichzelf hierna verdedigd.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer van noodweer ten grondslag legt, niet aannemelijk. Het beroep op noodweer is erop gebaseerd dat het slachtoffer verdachte met een fles zou hebben aangevallen. De rechtbank stelt vast dat deze feitelijke gang van zaken niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Uit het proces-verbaal forensisch technisch sporenonderzoek blijkt niet dat (de scherven van) een fles, zoals door verdachte omschreven, in de woonkamer zijn aangetroffen.
Daarnaast heeft verdachte pas bij zijn achtste verhoor bij de politie verklaard dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld. Dat verdachte pas in een zeer laat stadium met dit verweer is gekomen, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring.
De stelling van verdachte dat hij is aangevallen met een fles acht de rechtbank derhalve niet geloofwaardig. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen hij zich mocht verdedigen, zoals door verdachte is geschetst. Gelet hierop is geen sprake van een noodweersituatie, zodat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Nu geen sprake is van een noodweersituatie, verwerpt de rechtbank eveneens het beroep van de verdediging op noodweerexces.
De raadsman heeft gesteld dat het niet geheel uitgesloten en niet ondenkbaar is dat verdachte zich door het slachtoffer (die messen bij zich had) ernstig bedreigd heeft gevoeld en dat hij zich heeft moeten verdedigen. Verder is dit verweer niet onderbouwd.
De rechtbank merkt op dat verdachte hier zelf niets over heeft verklaard. Het verweer van de raadsman dat verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen het slachtoffer die messen bij zich had, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Iets niet geheel kunnen uitsluiten is iets anders dan iets aannemelijk maken. De rechtbank verwerpt ook dit verweer, nu het niet aannemelijk is geworden.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De straf/maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren wordt opgelegd, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij de strafoplegging rekening te houden met de verklaring van verdachte dat het een ongeluk was. De verdediging verzoekt de rechtbank om de straf te matigen en te beperken. De situatie mag voor verdachte niet uitzichtloos worden.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke dood van het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer op gruwelijke wijze om het leven gebracht door deze dertigmaal met een mes te steken. Verdachte is net zolang doorgegaan met steken in het lichaam van het slachtoffer totdat hij was overleden.
De rechtbank is van oordeel dat bij een doodslag als deze zonder meer een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, gerechtvaardigd is. Het benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven.
Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat dergelijk handelen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter draagt en dat in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid hierdoor worden versterkt.
Het motief voor de doodslag is niet bekend geworden. Verdachte heeft hier over niets willen verklaren. De rechtbank tast derhalve volledig in het duister over de beweegredenen van verdachte voor het plegen van dit vreselijke feit.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet wat er gebeurd is en dat hij onder invloed was van alcohol en cannabis. Uit een NFI-rapport betreffende een toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van verdachte d.d. 10 september 2010 blijkt echter dat er geen sporen van alcohol of drugs zijn aangetroffen in het lichaam van verdachte. De verklaring van verdachte is derhalve ongeloofwaardig. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte zijn verklaringen over zijn middelengebruik en geheugenverlies aanwendt om geen uitleg te hoeven geven omtrent hetgeen die avond gebeurd is.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad (26), waarop één geweldsdelict uit 2010 staat en op de rapporten die over de persoon van verdachte zijn opgemaakt. Zowel in het psychiatrisch rapport als in het psychologisch rapport wordt geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis.(27) De rechtbank neemt deze conclusies over.
De rechtbank zal tot een lagere straf komen dan de officier van justitie heeft geëist, nu zij meer dan de officier van justitie rekening houdt met straffen die in vergelijkbare zaken voor doodslag worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend en geboden is.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank,
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 : doodslag
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. J. Eisses, voorzitter,
R. Brand en E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2010.
Mr. Brand is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 27 maart 2010 te Gouda opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade een persoon [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg, (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in
het bovenlichaam en/of hoofd/gelaat en/of hals, althans het lichaam van de
zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op of omstreeks 27 maart 2010 te Gouda opzettelijk brand heeft gesticht
en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning aan de
[adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in
voornoemde woning
- een afsluitdop van het gasfornuis losgedraaid en/of gedemonteerd en/of
- textiel op het gasfornuis neergelegd en/of
- (vervolgens) vuur in aanraking gebracht met het gas,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met gas en/of
textiel, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde
woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
een ander of anderen, te weten voor een of meer personen wonende in de zich in
het flatgebouw bevindende woningen, en/of
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het flatgebouw
en/of de daarin gelegen woningen en/of goederen welke zich bevonden in/of
nabij de zich in het flatgebouw bevindende woningen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2010 te Gouda, grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam gas (uit een gasfornuis) in
contact heeft laten komen met (een) brandba(a)r(e) goed(eren), ten gevolge
waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat een woning aan de
[adres] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er
brand is ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
een ander of anderen, te weten voor een of meer personen wonende in de zich in
het flatgebouw bevindende woningen, en/of
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het flatgebouw
en/of de daarin gelegen woningen en/of goederen welke zich bevonden in/of
nabij de zich in het flatgebouw bevindende woningen is ontstaan;
art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
(1) Alle in dit vonnis genoemde processen-verbaal zijn opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
(2) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant I ] en [verbalisant II ], opgenomen op p. 49 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(3) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant III ], [verbalisant IV ], [verbalisant V ], [verbalisant I ], en [verbalisant II ], opgenomen op p. 45 en 46 van het proces-verbaal van politie Haaglanden, genummerd 2010 047474C (TGO 160Neptunus), opgemaakt d.d. 27 augustus 2010, doorgenummerd p. 1 t/m 2583.
(4) Het proces-verbaal van verhoor ambulancepersoneel [naam], opgenomen op p. 294 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(5) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant I ] en [verbalisant II ], opgenomen op p. 49 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(6) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant I ] en [verbalisant II ], opgenomen op p. 52 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(7) Het proces-verbaal forensisch technisch sporenonderzoek, opgenomen op p. 348 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(8) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant III ], opgenomen op p. 57 van het onder voetnoot (2) genoemde proces-verbaal.
(9) Het proces-verbaal van verhoor getuige brandweercommandant [naam], opgenomen op p. 302 van het onder voetnoot (2) genoemde proces-verbaal.
(10) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant VI ], opgenomen op p. 59 van het onder voetnoot (2) genoemde proces-verbaal.
(11) Het relaas proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, opgenomen op p. 331 van het onder voetnoot (2) genoemde proces-verbaal.
(12) Een NFI-rapport, betreffende een pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 19 mei 2010, sectienummer 2010-113/VS033, opgenomen op p. 70, 71 en 72 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(13) Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 29 september 2010.
(14) Het proces-verbaal van [Getuige A. ], opgenomen op p. 186 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(15) Een NFI-rapport betreffende een onderzoek naar biologische en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Gouda op 27 maart 2010, opgemaakt d.d. 9 juli 2010, opgenomen op p. 722 t/m 728 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(16) Een rapport van politie Haaglanden, Bureau Recherche Expertise Forensische opsporing betreffende identificatie van dactyloscopische sporen, opgemaakt d.d. 7 mei 2010, opgenomen op p. 763 en 764 van het onder voetnoot (2) genoemde proces-verbaal.
(17) Het proces-verbaal forensisch technisch sporenonderzoek, opgenomen op p. 361 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(18) De kans dat het DNA-profiel (celmateriaal) van een willekeurig persoon matcht met het desbetreffende DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Dit geldt eveneens voor de overige DNA vergelijkende onderzoeken die in dis vonnis worden genoemd.
(19) Een NFI-rapport betreffende een onderzoek naar biologische en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Gouda op 27 maart 2010, opgemaakt d.d. 15 juni 2010, opgenomen op p. 747 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(20) Het proces-verbaal forensisch technisch sporenonderzoek, opgenomen op p. 355 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(21) Een NFI-rapport betreffende een onderzoek naar biologische en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Gouda op 27 maart 2010, opgemaakt d.d. 15 juni 2010, opgenomen op p. 747 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(22) Het proces-verbaal forensisch technisch sporenonderzoek, opgenomen op p. 361 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(23) Een NFI-rapport betreffende een onderzoek naar biologische en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Gouda op 27 maart 2010, opgemaakt d.d. 9 juli 2010, opgenomen op p. 729 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(24) Het proces-verbaal forensisch technisch sporenonderzoek, opgenomen op p. 358 en 359 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
(25) Bijlage bij het proces-verbaal forensisch technisch sporenonderzoek, opgenomen op p. 659-667 van het onder voetnoot (2) genoemde proces-verbaal.
(26) Uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 29 maart 2010.
(27) Een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek betreffende verdachte, opgemaakt d.d. 14 juni 2010 door [naam] (psychiater) en een Pro Justitia psychologisch onderzoek betreffende verdachte, opgemaakt d.d. 27 juni 2010 door [naam] (psycholoog).