ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1531

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
374381 / HA RK 10-425 Wrakingsnummer 2010/18
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 september 2010 een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. D. Vermaat, was gericht tegen mr. [X], die als rechter-commissaris optrad in een strafzaak met parketnummer 09/665372-09. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een procedurele beslissing van mr. [X] om een vraag van de raadsman aan een getuige te beletten. De raadsman stelde dat deze beslissing in strijd was met artikel 187b van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de raadsman de gelegenheid moet krijgen om zijn vraag te motiveren. De raadsman betoogde dat de onpartijdigheid van mr. [X] in het geding was, vooral omdat hij ook voorzitter was van de strafkamer die de zaak had verwezen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de schriftelijke reactie van mr. [X] beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter-commissaris op grond van artikel 187b Sv bevoegd is om de beantwoording van vragen te beletten en dat hij niet verplicht is om de raadsman vooraf te horen. De wrakingskamer concludeerde dat de procedurele beslissing van mr. [X] geen grond voor wraking opleverde, omdat er geen bijkomende feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid in twijfel trokken. De rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de strafzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd uitgesproken door mr. J.W. du Pon, voorzitter, en mrs. J.E.M.G. van Wezel en J.Th. van Walderveen, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D.E. Koops.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/18
rekestnummer: 374381 HA RK 10-425
parketnr.: 09/665372-09
datum beschikking: 2 september 2010
BESCHIKKING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
raadsman: mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht,
tegen
Mr. [X],
vice-president van de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop.
De strafzaak tegen verzoeker met bovenvermeld parketnummer is op 26 juli 2010 behandeld door een meervoudige strafkamer onder voorzitterschap van mr. [X]. De zaak is op die dag verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van twee getuigen. Met instemming van de raadsman en de officier van justitie is mr. [X] benoemd tot rechter-commissaris. Op 27 augustus 2010 is mr. [X] als rechter-commissaris begonnen met het horen van getuigen. De raadsman van verzoeker was daarbij aanwezig. Mr. [X] is vanwege verzoeker tijdens het verhoor van de eerste getuige door de raadsman gewraakt, waarna dat verhoor is afgebroken in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer. Uit het -door geen van de betrokkenen inhoudelijk betwiste- concept-proces verbaal van de zitting valt af te leiden dat de raadsman tegen het einde van het verhoor te kennen heeft gegeven een nadere vraag aan de getuige te willen stellen, met de beantwoording waarvan de getuige moeite had. Mr. [X] heeft vervolgens tegen de getuige gezegd dat hij de bedoelde vraag niet behoefde te beantwoorden. De raadsman heeft hierop gezegd dat hij de vraag wilde toelichten, waarop mr. [X] te kennen heeft gegeven dat hij die toelichting niet hoefde te horen, waarna de raadsman mr. [X] heeft gewraakt.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 30 augustus 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld.
De raadsman van verzoeker is verschenen. Het wrakingsverzoek is door hem mondeling toegelicht. Verzoeker zelf is niet verschenen.
Mr. [X] is niet verschenen doch heeft zijn standpunt omtrent de wraking schriftelijk ter kennis van de wrakingskamer gebracht.
De officier van justitie, mr. I.J.E.H.C. Degeling, is verschenen.
3. Het standpunt van de verzoeker.
De raadsman heeft ter zitting van de wrakingskamer ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerd (zakelijk weergegeven) dat artikel 187b Wetboek van Strafvordering analoog aan artikel 293 Wetboek van Strafvordering op deze situatie dient te worden toegepast. In artikel 293 wordt uitdrukkelijk bepaald, aldus verzoeker, dat indien een vraag definitief wordt belet, de raadsman in gelegenheid moet worden gesteld de vraag te motiveren. Nu mr. [X] de raadsman niet toestond die nadere motivering te geven heeft hij aldus bedoelde wetsbepaling geschonden en is diens onpartijdigheid in het geding geraakt, aldus de raadsman. In dat verband heeft de raadsman nog gewezen op de omstandigheid dat mr. [X] ook voorzitter was van de strafkamer die de zaak heeft verwezen, terwijl rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat hij bij een voortzetting van de inhoudelijke behandeling andermaal als voorzitter van de strafkamer zal optreden, alwaar hetzelfde punt weer aan de orde zou kunnen komen. In dat geval zou een beoordeling door de strafkamer van de juistheid van het beletten van de desbetreffende vraag en/of het geven van een toelichting daarop neerkomen op het door een slager keuren van eigen vlees. Daarbij komt dat de rechtbank onder voorzitterschap van mr. [X] ter zitting van 26 juli 2010 ook al heeft geweigerd te bepalen dat een (andere) getuige door de rechter-commissaris zou worden gehoord, welke beslissing volgens de raadsman onjuist is en zeker in een eventueel hoger beroep ter discussie zal worden gesteld. Ook om al de laatstgenoemde redenen rijst de vraag of mr. [X] wel onpartijdig is.
4. Het standpunt van mr. [X].
Mr. [X] heeft in zijn schriftelijke reactie te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft daartoe het volgende ingebracht.
Hij heeft als rechter-commissaris de raadsman het stellen van een vraag belet, en hem vervolgens belet zijn motivering voor het stellen van die vraag uiteen te zetten. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van zijn wettelijke ambtshalve bevoegdheid.
Artikel 187b Wetboek van Strafvordering kent aan de rechter-commissaris de bevoegdheid toe de beantwoording van door de raadsman gestelde vragen te beletten. Uit het wettelijk systeem volgt niet dat de rechter-commissaris gehouden is de raadsman te horen alvorens de beslissing tot het beletten van een vraag te nemen. Het beletten van de vraag, noch het beletten van de motivering daarvan, is geen omstandigheid waardoor de onpartijdigheid schade heeft kunnen lijden.
Bij het verhoren van getuigen is het staande praktijk dat alleen de vragen worden beantwoord die op enige wijze van belang kunnen zijn bij het nemen van de beslissingen ex art. 348 en 350 Wetboek van Strafvordering.
Ook getuigen hebben recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechter-commissaris dient, in de opvatting van mr. [X], over dat recht te waken, zeker in het geval, zoals hier, het een jeugdige of anderszins kwetsbare getuige betreft.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek. Het verzoek komt immers voort, aldus de officier, uit onvrede over de beslissing op het verzoek nader te motiveren waarom de belette vraag gesteld zou moeten worden. De vraag is echter niet of de vraag aan de getuige relevant was, maar of er sprake is van een wrakingsgrond als bedoeld in artikel 512 Wetboek van Strafvordering. De raadsman ziet ook over het hoofd dat de getuige bezwaar maakte tegen de vraag. De vraag was niet relevant voor de strafvervolging. De raadsman heeft in het verzoek tot wraking tenslotte onvoldoende aangegeven waarom de onpartijdigheid in het geding is gekomen.
6. Beoordeling.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Dienaangaande overweegt de wrakingskamer als volgt. Het beletten gevolg te geven aan enige vraag door de officier van justitie, de verdachte of diens raadsman gedaan, is een procedurele beslissing die de rechter-commissaris op grond van artikel 187b Sv neemt. Anders dan verzoeker betoogt, is de rechter-commissaris niet gehouden voorafgaand daaraan de raadsman te horen. Dat zulks bij de behandeling van de zaak door de zittingsrechter in de zin van artikel 293 Sv mogelijk anders ligt, doet daaraan niet af. Dergelijke procedurele beslissingen leveren, behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden, geen grond op voor wraking.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven derhalve geen grond te vrezen dat het mr. [X], optredend als rechter-commissaris aan onpartijdigheid ontbreekt, noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt. Hetgeen de raadsman nog heeft aangevoerd omtrent zijn twijfel aan de onpartijdigheid van mr. [X] bij (toekomstige) beslissingen van een strafkamer waarvan mr. [X] mogelijk deel zal uitmaken kan de wrakingskamer niet in haar oordeel betrekken, nu in onderhavige zaak niet de (schijn van) partijdigheid van die (toekomstige) strafkamer, maar die van de thans optredend rechter-commissaris ter beoordeling staat. Ook aan de door de raadsman nog in zijn betoog betrokken omstandigheid dat mr. [X] eerder is opgetreden als voorzitter van de strafkamer die de zaak heeft verwezen komt in het kader van de thans beoordeelde wraking geen betekenis toe, nu het vervolgens door hem optreden als rechter-commissaris een uitdrukkelijk in de wet voorziene situatie betreft, nog daargelaten dat de raadsman met het optreden van mr. [X] als rechter-commissaris uitdrukkelijk akkoord is gegaan.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
7. Beslissing.
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de strafzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht;
• officier van justitie mr. I.J.E.H.C. Degeling;
• rechter-commissaris mr.[X].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 2 september 2010 door mr. J.W. du Pon, voorzitter, mrs. J.E.M.G. van Wezel en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.E. Koops als griffier.