4 Beoordeling
4.1 Op zichzelf merkt Norfresh terecht op dat de in de wet vastgelegde substantiëringsplicht niet kan worden vervuld met een enkele verwijzing naar in een andere procedure in het geding gebrachte stukken en de daarin verwoorde standpunten. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat in deze zaak ook uit de tekst van de dagvaarding zelf de essentie van het standpunt van Norfresh in voldoende mate valt af te leiden en dat de dagvaarding met name ten aanzien van de weerlegging van dat standpunt voldoende punten bevat, zodat de stelling van Norfresh dat niet voldaan is aan de substantiëringsplicht door de kantonrechter wordt verworpen.
Overigens zou die stelling in deze zaak niet tot de door Norfresh bepleite afwijzing van de vordering van [eiser] hebben geleid, ook al omdat er om andere redenen na de gehouden comparitie van partijen nog repliek en dupliek is gewisseld en beide partijen in deze procedure in voldoende mate hun standpunten aan de kantonrechter kenbaar hebben kunnen maken.
4.2 Door partijen is niet gesteld dat de overname van CMJ De Lier B.V. door Norfresh een overgang van onderneming met zich heeft meegebracht als bedoeld in de artikelen 7:662 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Ook is er niet van (voldoende) feiten en omstandigheden gebleken die in deze zaak tot die conclusie nopen, zodat er geen aanleiding is om ambtshalve deze kwestie aan hand van de voor overgang van onderneming geschreven bepalingen te beoordelen.
4.3 Vastgesteld kan worden dat de rechtsverhouding van partijen in de periode van 1 mei 2008 tot 18 augustus 2008 niet helder geregeld was.
Gezien de verhoudingen van partijen en de tussen hen afgesproken overname door Norfresh van CMJ De Lier is het op zich niet ongebruikelijk te achten dat de directeur van de overgenomen onderneming nog enige tijd helpt de overgang te faciliteren.
Gesteld noch gebleken is dat [eiser] in de periode van 1 mei 2008 tot 18 augustus 2008 ooit op (verdere) betalingen van salaris heeft aangedrongen, terwijl hem toch slechts één maal een bedrag van € 7.000,00 (zonder inhoudingen) was betaald.
Anderzijds was voorafgaande aan die betaling geen factuur door [eiser] aan Norfresh verzonden.
4.4 De kantonrechter is van oordeel dat bij de beoordeling van deze zaak als uitgangspunt dient te worden genomen de arbeidsovereenkomst, zoals partijen die op 18 augustus 2008 schriftelijk hebben vastgelegd. Uit de inhoud van die overeenkomst kan bezwaarlijk iets anders worden verstaan, dan dat partijen hun rechtsverhouding met terugwerkende kracht tot 1 mei 2008 een arbeidsovereenkomst hebben willen doen zijn. Daarmee hebben partijen bepaald dat hun eerste arbeidsovereenkomst vanaf die datum was gaan lopen.
4.5 Gesteld noch gebleken is dat [eiser] op dat moment of kort daarna tegen de in de overeenkomst opgenomen datum heeft geprotesteerd anderszins kenbaar heeft gemaakt dat deze schriftelijke vastlegging niet met zijn wil in overeenstemming was. Van [eiser] mag en mocht gezien zijn hoedanigheid als (voormalig) directeur van CMJ De Lier B.V. bovendien wel kennis van zaken worden verwacht. Hij mag dus behoudens zeer bijzondere omstandigheden, waarvan in deze niet gebleken is, aan die overeenkomst gehouden worden.
4.6 Ook los van het feit dat partijen met de overeenkomst van 18 augustus 2008 hun rechtsverhouding klaarblijkelijk anders hebben vastgelegd, zijn er zijn ook onvoldoende feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat er tussen hen in de periode van 1 mei 2008 tot 18 augustus 2008 daadwerkelijk een eerdere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen:
* Er is niet gesteld of gebleken dat [eiser] voorafgaande aan 18 augustus 2008 andere werkzaamheden voor Norfresh heeft verricht dan na die datum het geval was, zodat daarin geen aanwijzing is te vinden voor de stelling van na 18 augustus 2008 feitelijk een tweede arbeidsovereenkomst aanving.
* Uit het enkele feit dat [eiser] op 1 mei 2008 met zijn werkzaamheden voor Norfresh is aangevangen kan gezien de hiervoor reeds aangehaalde verhouding van partijen ook niet zonder meer een eerdere arbeidsovereenkomst worden afgeleid.
* In het licht van het vorenstaande kan evenmin uit de eerstedagsmelding die Norfresh al voor 1 mei 2008 had gedaan bij de Belastingdienst of het feit dat Norfresh [eiser] op 10 juni 2008 heeft aangemeld bij het Pensioenfonds zonder meer worden afgeleid dat daadwerkelijk aan de door partijen op 18 augustus 2008 vastgelegde arbeidsovereenkomst een andere, eerdere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is voorafgegaan.
4.7 Nu uit het vorenstaande volgt dat de op 18 augustus 2008 door partijen vastgelegde arbeidsovereenkomst tussen hen heeft te gelden als de eerste arbeidsovereenkomst, kon deze door het verstrijken van de daarin bepaalde tijd eindigen zonder dat opzegging en voorafgaande toestemming vereist was. De gevorderde verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst is blijven voortduren tot 20 augustus 2009 en de daarmee verbonden vordering tot doorbetaling van loon en pensioenbijdrage over de periode 1 mei 2009 tot 20 augustus 2008 zijn daarmee dus niet toewijsbaar.
4.8 Tegen de gevorderde loonsverhoging ad 1,625%, die volgens [eiser] voortvloeit uit de aanpassing van de CAO vanaf 1 augustus 2008, heeft Norfresh geen verweer gevoerd. Die vordering is dus toewijsbaar over de periode van 1 augustus 2008 tot 1 mei 2009. Met het oog op de omstandigheid dat partijen hun rechtsverhouding pas hebben vastgelegd na de datum van ingang van de loonsverhoging en dat [eiser] ook zelf niet eerder dan in deze procedure daarover is begonnen is de kantonrechter van oordeel dat toewijzing van de wettelijke verhoging wegens vertraging niet aan de orde dient te zijn. Wel is de wettelijke rente over het bedrag toewijsbaar. Die is eerst gevorderd vanaf 18 februari 2010, zodat die ook vanaf die datum zal worden toegewezen.
4.9 [eiser] is de in deze procedure in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij. Hij dient dus de proceskosten te dragen.