ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1406

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/31177
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf in het kader van adoptieprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een visum kort verblijf voor eiser, een Thaise nationaliteit, die bij zijn referent in Nederland wilde verblijven. Eiser had op 26 september 2008 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, maar deze was door verweerder op 15 oktober 2008 afgewezen. Verweerder stelde dat eiser geen belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit, omdat inmiddels door de Deense autoriteiten een visum was verleend. De rechtbank oordeelde echter dat er nog steeds procesbelang aanwezig was, gezien de tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank overwoog dat verweerder ten onrechte had aangenomen dat eiser het doel van zijn verblijf onvoldoende aannemelijk had gemaakt en dat er bezwaren bestonden op grond van openbare orde, openbare rust of nationale veiligheid. De rechtbank concludeerde dat de ouders van eiser regelmatig tussen Thailand en Nederland reisden en dat er geen reden was om aan te nemen dat de verlening van het visum zou leiden tot het omzeilen van de adoptie- en mvv-procedure. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 874,- werden vastgesteld, en moest verweerder het betaalde griffierecht van € 150,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen in het kader van vreemdelingenrecht en adoptieprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 31177 (beroep)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 augustus 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Thaise nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. E.M. van Blokland, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister van Buitenlandse zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Vonk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 26 september 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij de heer [naam referent] (referent). Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 15 oktober 2008 afgewezen. Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 30 juli 2010 Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting primair op het standpunt gesteld dat eiser geen belang heeft bij een beoordeling van rechtmatigheid van het bestreden besluit nu door tussenkomst van de Deense autoriteiten een visum is verleend. Nu ter zitting door de gemachtigde van eiser is aangegeven dat vanwege tijdsverloop thans de periode waarvoor het visum wordt gevraagd december 2010 – januari 2011 is, is de rechtbank van oordeel dat nog immer procesbelang aanwezig is.
2.2 Uit het dossier blijkt, samengevat en in de woorden van de rechtbank, het volgende.
Bij de aanvraag van 26 september 2008 heeft referent een zogenoemde invitation letter gevoegd waaruit blijkt dat met de visumaanvraag verblijf bij familie en het opstarten van een adoptieprocedure wordt beoogd. Uit een email van referent aan de consul van 29 september 2008 blijkt dat het de bedoeling was om 24 november 2008 terug te keren naar Thailand voor zaken. Er waren retourtickets.
In het bezwaarschrift is de situatie nader uitgelegd. In combinatie met de feiten zoals die blijken uit het dossier heeft de rechtbank begrepen dat de situatie de volgende is.
Referent is in februari 2006 gehuwd met, inmiddels, mevrouw [naam vrouw], die als scheepskok werkzaam was en is op de schepen van referent. Referent verblijft vaak op zijn schepen als kapitein. Aan mevrouw [naam vrouw] is een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner verleend. Mevrouw [naam vrouw] heeft de Thaise nationaliteit en heeft (nog) een zoon in Thailand, die verblijft bij de moeder van mevrouw [naam vrouw]. Deze zoon wil niet naar Nederland komen. Mevrouw [naam vrouw] verblijft regelmatig in Thailand. De biologische moeder van eiser in Thailand heeft mevrouw [naam vrouw] gevraagd de verzorging van haar zoontje op zich te nemen omdat zij er zelf niet voor wilde zorgen. Mevrouw [naam vrouw] en referent hebben daarmee ingestemd. Mevrouw [naam vrouw] heeft dit zoontje geadopteerd naar Thais recht en daartoe een verklaring van 23 september 2008 overgelegd. Deze adoptie was mogelijk omdat mevrouw [naam vrouw] in Thailand een woonadres heeft. Op 24 september 2008 is door de Thaise autoriteiten een paspoort afgegeven aan eiser, te weten [naam eiser], geboren [geboortedatum]. Zijn roepnaam is [roepnaam eiser].
In het bezwaarschrift staat dat erkenning van de adoptie in Nederland nog gaande is en dat daartoe een verklaring dient te worden afgegeven door de adoptieautoriteit in Thailand. Daar is enige tijd mee gemoeid. De ouders van [roepnaam eiser] begrijpen dat zonder erkenning van de adoptie in Nederland geen permanent verblijf in Nederland mogelijk is. De moeder verblijft nu noodgedwongen afwisselend in Thailand (omdat zij [roepnaam eiser] nog maar moeilijk kan achter laten), in Nederland en op de schepen van referent. In afwachting van de erkenning van de adoptie in Nederland wensen de ouders met [roepnaam eiser] gezamenlijk enige tijd in Nederland dan wel op de schepen van referent, die varen onder Nederlandse vlag, door te brengen. De ouders reizen al veel heen en weer tussen Nederland en Thailand. Referent meent dat hieruit volgt dat niet aannemelijk is dat zij de procedure inzake het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor [roepnaam eiser] zouden willen omzeilen.
Op de hoorzitting bij verweerder naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de voorzitter desgevraagd geantwoord dat de moeilijkheid voor verlening van een visum is gelegen is de omstandigheid dat de adoptie nog niet erkend is. Ten tijde van de hoorzitting was de erkenningsprocedure nog niet in gang gezet en was nog geen mvv aangevraagd. Referent en zijn echtgenote willen alles volgens de regels doen. De adoptieregels zijn voor hen niet geheel duidelijk. Tijdens de hoorzitting blijkt dat referent en zijn echtgenote nog niet precies weten wat zij in de toekomst van plan zijn. Desnoods kunnen zij in Thailand verblijven of daar naar terugkeren.
2.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat tegen het verblijf van eiser uit hoofde van de openbare orde, openbare rust of de nationale veiligheid bezwaar bestaat. Uit het bestreden besluit in combinatie met de opmerking van de voorzitter van de hoorcommissie begrijpt de rechtbank dat verweerder vooral twijfelt aan het doel van het verblijf omdat de adoptieprocedure in Nederland nog niet is opgestart, waardoor bij verweerder het vermoeden rijst dat [roepnaam eiser] niet naar Nederland komt voor kort verblijf, maar voor permanent verblijf zonder dat daarvoor de noodzakelijke adoptie- en mvv-procedure is doorlopen.
2.4 In beroep voert eiser hiertegen aan dat in het bestreden besluit wordt uitgegaan van foutieve informatie omtrent de adoptieregels. Aan (de ouders van) eiser kan niet worden verweten dat zij niet de juiste weg hebben bewandeld nu de instanties die daar over gaan dat zelf eigenlijk ook niet weten. De gemachtigde heeft inmiddels verschillende instanties benaderd en verschillende antwoorden gekregen. Inmiddels is aan Burgerzaken van de gemeente Amsterdam verzocht de adoptie van [roepnaam eiser] door de echtgenote van referent te registreren. Ook verweerder is niet van de regels op de hoogte zo blijkt uit de uitlatingen van de voorzitter op de hoorzitting. Thans wordt in het bestreden besluit beweerd dat er een beginseltoestemming moet komen.
2.5 Uit vorenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder vermoedt dat de ingewikkelde adoptieregels en de mvv-procedure door een visumaanvraag worden omzeild, terwijl naar het oordeel van de rechtbank uit het voorgaande blijkt dat voor [roepnaam] juist vanwege de ingewikkelde adoptieregels vooralsnog eerst een visum voor kort verblijf wordt gevraagd. Nu de ouders van [roepnaam] geregeld heen en weer reizen tussen Thailand en Nederland, eerder een retourticket hebben overgelegd en daartoe thans nog steeds bereid zijn, is er geen grond voor het oordeel dat met de verlening van het gevraagde visum wordt beoogd de adoptie en mvv-procedure te omzeilen en dat [roepnaam eiser], na ommekomst van de visumtermijn niet met zijn ouders of moeder naar Thailand zal terugkeren.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het gevraagde visum voor kort verblijf in redelijkheid dan ook niet kunnen weigeren op grond van openbare orde, openbare rust of de nationale veiligheid.
2.7 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.8 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.9 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 4 augustus 2009;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiser;
3.5 draagt verweerder op € 150,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van J. van Roode, griffier. De beslissing is op 24 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 84, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 geen gewoon rechtsmiddel open.