Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1982, van Somalische nationaliteit, eiseres,
gemachtigde mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. F. Gieskes, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Op 28 juli 2010 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 juli 2010 waarbij de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is afgewezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 september 2010. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig H.M. Sharif, als tolk in de Somalische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiseres, afkomstig uit Kismayo (Jubbada Hoose), heeft het volgende relaas aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd.
Eiseres is vertrokken uit Somalië omdat, naast de algemene onveiligheid, vier leden van de Moryaan (bandieten) in februari 2008 geprobeerd hebben haar thuis te verkrachten. Het huis van de familie van eiseres is een maand daarvoor door een granaat deels vernietigd. Eiseres is in maart 2008 Somalië uitgereisd naar Kenia. Daar is zij door de politie gearresteerd en heeft zij acht maanden gevangen gezeten wegens illegaal verblijf. Vervolgens is eiseres naar Nairobi gereisd alwaar zij heeft verbleven bij de familie van een vriendin. Met behulp van een reisagent is eiseres naar Nederland gevlucht.
1. Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 onder meer worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres op goede gronden een verblijfsvergunning op de a-grond heeft onthouden. Hiertoe is allereerst van belang dat, zoals verweerder in het besluit heeft overwogen, uit haar verklaringen niet kan worden afgeleid dat de poging tot verkrachting het gevolg is geweest van een specifiek op de persoon van eiseres gericht handelen. Eiseres heeft hier zelf ook over verklaard dat zij het (toevallige) slachtoffer is geworden van een algemene daad van agressie. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd en de landeninformatie die zij ter onderbouwing hiervan heeft overlegd, niet leidt tot de conclusie dat een ieder die behoort tot de (sociale) groep van vrouwen in Somalië en aldus te maken heeft met de strenge voorschriften van Al-Shabaab, als vluchteling erkent dient te worden.
3. De rechtbank is op grond van het bovenstaande voorts van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres, voor zover zij bescherming vraagt die is gebaseerd op haar asielrelaas en de individuele risico’s die daaruit zouden voortvloeien, geen aanspraak heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000.
4.1 Eiseres heeft zich in het kader van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 voorts op het standpunt gesteld dat vrouwen in het algemeen in Centraal- en Zuid- Somalië systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. Verweerder heeft, blijkens het bestreden besluit en de ter zitting gegeven toelichting, in reactie hierop opgemerkt dat vrouwen niet zijn aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep.
4.2 Eiseres heeft in het kader van deze beroepsgrond allereerst gewezen op het algemene ambtsbericht over Somalië van maart 2010. In dit ambtsbericht is op de pagina’s 60 en 61 het volgende vermeld:
Mishandeling en verkrachting van vrouwen en meisjes door leden van gewapende groepen, maar ook door burgers komen geregeld voor. Met name vrouwen en meisjes in
nederzettingen van ontheemden worden vaak het slachtoffer van verkrachting. Ontheemde vrouwen en meisjes die bij een clan behoren die een minderheid is in het gebied waar ze wonen, lopen in het bijzonder het risico verkracht te worden. Ontheemden zijn tijdens hun vlucht ook kwetsbaar voor verkrachting en mishandeling. Van mishandeling en verkrachting wordt vrijwel nooit aangifte gedaan en straffeloosheid is wijdverspreid. De toegang tot justitie is in geheel Somalië met name voor vrouwen beperkt. (..) Slachtoffers van verkrachting worden gediscrimineerd omdat zij gezien worden als onrein. (..) In Zuid- en Centraal-Somalië kunnen vrouwen geen bescherming krijgen van de autoriteiten (..). In geheel Somalië vonden in de verslagperiode groepsverkrachtingen plaats. (..) De slachtoffers worden willekeurig gekozen: jonge meisjes ongeacht hun achtergrond kunnen het slachtoffer worden. Ook terugkeerders, ontheemden en jonge jongens zijn geregeld het slachtoffer.
Daarnaast heeft zij gewezen op het rapport van Human Rights Watch (HRW) van april 2010 (Harsh war, Harsh peace). In dit rapport is op pagina 27 het volgende verrneld:
While all Somalis living under local al-Shabaab administrations cope with onerous and
repressive edicts, women bear the brunt of the group’s repression and abuse. Somali
women already faced serious discrimination, but al-Shabaab’s rules have reinforced
traditional and cultural prejudices while introducing an array of new ones.
In het door eiseres aangehaalde rapport van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) van 5 mei 2010 (UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers form Somalia) staat op pagina 18 tot en met 20 het volgende vermeld:
Women continue to face severe discrimination and ill-treatment in southern and central Somalia. Punishment of women for non-conformity with al-Shabaab’s decrees, for instance, to wear the hijab in Jowhar, Bayhdaba and Kismaayo, became particularly marked in late 2008 and 2009 (..). Sexual and gender-based violence is reportedly widespread for both the general population, in terms of early and forced marriage, domestic violence and female genital mutilation, and for IDP women, who may in addition experience rape on a regular basis (..). As with most gender-based violence, accurate figures are difficult to obtain, in part due to under-reporting. (..) There is a prevalence of sexual and gender-based violence perpetrated against women and a lack of protection afforded to women, compounded by the imposition of strict Sharia’a law in much of southern and central Somalia. ”
4.3 Uit deze landeninformatie blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat vrouwen zich in een kwetsbare positie bevinden in Zuid- en Centraal- Somalië en daardoor het risico lopen om slachtoffer te worden van voornoemd geweld of mensenrechtenschendingen en zij niet in staat zijn om effectieve bescherming in te roepen. Gelet op deze landeninformatie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat vrouwen in Somalië niet moeten worden aangemerkt als een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een reëel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2 van de Vw 2000.
5. Het bestreden besluit ontbeert in zoverre een draagkrachtige motivering, en het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Uit het oogpunt van proceseconomie zal de rechtbank echter ook de beroepsgronden met betrekking tot artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 bespreken.
6.1 De rechtbank merkt allereerst op dit artikellid is geënt op artikel 15 onder c van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn). Naar het oordeel van de rechtbank (zie onder meer ook de uitspraak van 30 december 2009, LJN BK9783) dient artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 aldus te worden uitgelegd dat deze niet alleen bescherming biedt in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat iedere burger die terugkeert naar het betrokken land of betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade, maar tevens in de situatie waarin een burger op grond van zijn persoonlijke omstandigheden een reëel risico loopt als gevolg van een lagere mate van willekeurig geweld. De rechtbank leidt dit af uit r.o. 39 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 17 februari 2009 (C-465/07, JV 2009/111).
6.2 De rechtbank merkt voorts op dat het Hof in voormeld arrest heeft geoordeeld dat toetsing aan artikel 15c van de Definitierichtlijn in voorkomend geval kan plaatsvinden tegen de achtergrond van het betrokken gebied, waarnaar de desbetreffende vreemdeling dient terug te keren. De rechtbank ziet in het onderhavige geval aanleiding om in het kader van de vraag of verweerder eiseres op goede gronden een verblijfsvergunning op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, Vw 2000 heeft onthouden, de situatie in Kismayo in ogenschouw te nemen, nu onbetwist is dat eiseres aldaar voor haar vertrek uit Somalië haar normale woon- en verblijfplaats heeft gehad.
7. Eiseres heeft in beroep betoogd dat zij, indien zij moet terugkeren naar Zuid- en Centraal - Somalië en in het bijzonder Kismayo daar louter door haar aanwezigheid, en subsidiair als vrouw, een reëel risico loopt op een ernstige en individuele bedreiging van haar leven of haar persoon. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt onder meer gewezen op voornoemd algemeen ambtsbericht van de minster van Buitenlandse Zaken van maart 2010, een HRW rapport van januari 2010, voornoemd rapport van HRW van april 2010, een persbericht van HRW van 22 juli 2010, voornoemde UNHCR Eligibility Guidelines betreffende Somalië van 5 mei 2010, een brief van het UNHCR van 28 mei 2010, een brief van de UNHCR van 30 juli 2010, brieven van Amnesty International 22 juli 2010, 27 juli 2010, 30 juni 2010 en 17 mei 2010, een rapport van Helsinki Watch van april 2010, een UN-rapport van 11 mei 2010, een Guidance note van het UK Home Offiche uit juli 2010, een brief van VluchtelingenWerk van 6 juli 2010, diverse krantenberichten en een brief met bijlagen van VluchtelingenWerk van 17 augustus 2010.
8. Uit deze landeninformatie blijkt dat de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Zuid- en Centraal- Somalië slecht is.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op pagina 29 het volgende vermeld:
De veiligheidssituatie in geheel Zuid- en Centraal-Somalië was in de verslagperiode slecht. In de verslagperiode vonden in Zuid- en Centraal-Somalië geregeld gevechten plaats tussen TFG milities, AMISOM en aan de TFG gelieerde milities als Ahlu-Sunna w’al-Jama’a en delen van de voormalige UIC enerzijds tegen Al-Shabaab, Hizbul Islam en gelieerde milities anderzijds, die onderling ook strijd leverden. Bij deze gevechten vielen geregeld burgerslachtoffers. Betrouwbare cijfers over het aantal slachtoffers van de gevechten zijn door de slechte veiligheidssituatie moeilijk te vergaren. De hevigste gevechten tijdens deze verslagperiode vonden plaats in Mogadishu, maar ook op andere plekken in Zuid- en Centraal-Somalië was sprake van gewelddadigheden. Zo werd gedurende de verslagperiode gevochten tussen TFG-gezinde milities gesteund door Ethiopische troepen en Al-Shabaab om controle over Belet-Weyne en Dusamareb. Ook vonden gevechten plaats tussen clans in Zuid- en Centraal-Somalië. Daarnaast leverden milities gelieerd aan Al-Shabaab strijd met milities gelieerd aan Hizbul Islam over de controle van Kismayo. Er is geen duidelijk beeld te geven welke milities van (sub)clans het meest met elkaar in gevecht waren. Het is niet mogelijk een volledig overzicht te geven van de veiligheidsincidenten tijdens de verslagperiode.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op de pagina’s 37 en 38 het volgende vermeld:
In de verslagperiode waren de humanitaire omstandigheden in geheel Somalië
slecht. In de verslagperiode waren circa 3.2 miljoen mensen afhankelijk van noodhulp. In het grootste gedeelte van Zuid- en Centraal-Somalië bestond een tekort aan voedsel. (..) Door de slechte gezondheidszorg en onhygiënische omstandigheden braken geregeld besmettelijke ziekten als cholera, meningitis en de mazelen uit. Oorzaken van de slechte humanitaire situatie in Somalië zijn naast de verslechterde voedselsituatie de voortdurende slechte veiligheidssituatie, aanhoudende droogte, hoge voedselprijzen en overstroming. Als gevolg van de slechte humanitaire omstandigheden zijn in de verslagperiode veel mensen op de vlucht geslagen. De humanitaire hulporganisaties en mensenrechtenorganisaties werden in de verslagperiode door de slechte veiligheid belemmerd in het uitvoeren van hun taken. Zoals eerder vermeld waren hulpverleners dikwijls het doelwit van gerichte moordaanslagen en ontvoeringen. Ook werden in de verslagperiode gebouwen van de VN en ngo’s geplunderd. De rebellengroepering Al-Shabaab verbood in de verslagperiode de activiteiten van het World Food Programme in Somalië.
In het algemene ambtsbericht van maart 2010 is op de pagina’s 72 en 73 het volgende vermeld:
Ten gevolge van geweld, humanitaire omstandigheden en gedwongen rekrutering door rebellengroeperingen verplaatsten grote groepen mensen zich binnen Zuid- en Centraal-Somalië. De gebieden waar in de verslagperiode de meeste verplaatsingen plaatsvonden waren Lower Juba, Galgadud, Mudug, Lower Shabelle en Mogadishu. In de laatste vier maanden van 2009 en de eerste twee maanden van 2010 raakten ten minste 185.000 mensen ontheemd in geheel Somalië. In totaal zijn momenteel circa 1.2 miljoen mensen ontheemd in Zuid- en Centraal Somalië. Naar aanleiding van de gewelddadigheden in Mogadishu en de verwachting van een regeringsoffensief aldaar, zijn in de laatste vier maanden van 2009 en de eerste twee maanden van 2010 ten minste 65.000 mensen ontheemd geraakt. Ontheemdennederzettingen in Zuid- en Centraal-Somalië zijn voor hulporganisaties slecht bereikbaar. De situatie in de ontheemdennederzettingen is slecht. Veel ontheemden hadden te kampen met een slechte veiligheidssituatie en gebrek aan water, voedsel en medische voorzieningen. Verder was er een gebrek aan sanitaire voorzieningen en hygiëne, wat ziektes tot gevolg had. Daarnaast ontvingen ontheemden onvoldoende humanitaire hulp, als gevolg van de slechte veiligheidssituatie in Centraal- en Zuid-Somalië (zie paragraaf 2.3.6). Een relatief groot deel van de ontheemden, circa 360.000, bevindt zich in de meer dan 200 ontheemdennederzettingen op de weg tussen Mogadishu en Afgoye. (..) Zowel tijdens hun vlucht als in de ontheemdennederzettingen zijn ontheemden in geheel Somalië geregeld slachtoffer geworden van bedreiging, mishandeling, verkrachting en beroving.
In het rapport van HRW (Harsh War, Harsh Peace) van april 2010 is op pagina 2 het volgende vermeld:
In much of the south, which is largely controlled by the armed Islamist group al-Shabaab, the population is subject to targeted killings and assaults, repressive forms of social control, and brutal punishments under its draconian interpretation of Sharia (Islamic law).
In het rapport van HRW (Harsh War, Harsh Peace) van april 2010 is op pagina 5 het volgende vermeld:
Meanwhile, one of the world’s worst humanitarian crises grows more catastrophic by the day.
About 1.5 million Somalis are displaced from their homes and half the population is in
urgent need of humanitarian aid. More than half-a-million people have sought shelter in
other countries as refugees. And as of this writing the UN World Food Program (WFP) had to
suspend food aid to a huge swath of southern Somalia, citing threats, attacks, and unreasonable demands by al-Shabaab and other armed groups. A recent UN report found
that an enormous proportion of the food aid WFP delivers to Somalia is diverted by powerful
local contractors and armed groups.
In het rapport van HRW (Harsh War, Harsh Peace) van april 2010 is op pagina 44 het volgende vermeld:
Civilian death from fighting and general lawlessness remains common in Mogadishu and
has spread to areas such as Kismayo and Beletweyne. Many of these deaths occur from
crossfire, panic, or the absence of command control by poorly trained fighters. Accounts of
eyewitnesses stress that none of the warring factions makes a genuine effort to minimize
civilian casualties during clashes.
In een persbericht van HRW van 22 juli 2010 is het volgende vermeld:
Somalia’s chronic humanitarian crisis is worsening, fuelled largely by conflict and instability. Food aid to much of southern Somalia has also been suspended. Due to all of these factors, thousands of Somalis flee the country every month.
In de UNHCR Eligibility Guidelines betreffende Somalië van 5 mei 2010 is op pagina 39 tot en met 41 het volgende vermeld:
Parties to the conflict in Mogadishu, and elsewhere in southern and central Somalia, appear to consistently fail to respect basic principles of international humanitarian law, and pose serious threats to the lives of civilians. The civilian population is bearing the brunt of the fighting in southern and central Somalia which has sparked waves of displacement within the region as well as outward flows towards for exemple, Kenya and Yemen. (..)The killing or injuring of civilians during fighting between all parties to the conflict continue to be consistently reported, including through repeated, inaccurate and indiscriminate exchanges of mortar fire, indiscriminate firing of heavy artillery into markets and residential areas, road-side and vehicle-borne bombs, and subsequent exchanges of light weapons and fire. (..) In September 2009, 145 people were reported killed and another 285 injured in heavy clashes throughout southern and central Somalia, mainly in Kismaayo and Mogadishu. (..)
Op pagina 10 van het UNHCR-rapport van mei 2010 wordt voorts vermeld:
Somalis from southern and central Somalia seeking asylum and protection due to the situation of generalized violence and armed conflict in their places of origin or habitual residence and whose claims are considered as not meeting the refugee criteria under Article 1A(2) of the 1951 Convention66 or Article I(1) of the OAU Convention,67 should be granted international protection under the extended refugee definition in Article I(2) of the OAU Convention. In States in which the OAU Convention does not apply, complementary/subsidiary form of protection should be granted under relevant national and regional legal frameworks. The widespread disregard of their obligations under international humanitarian law by all parties to the conflict and the reported scale of human rights violations make it clear that any person returned to southern and central Somalia would, solely on account of his/her presence in southern and central Somalia, face a real risk of serious harm.
In een rapport van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 11 mei 2010 staat in overweging 19 en 20 vermeld:
The First three months of 2010 witnessed increased fighting in southern and central Somalia, with devastating consequences for civilians and over 110.000 people displaced during that period, which brought the total of displaced persons, as a consequence of conflict, to 1.4 million. (..) Civilians in southern and central Somalia continue to be threatened and abused by armed group elements, stoning, amputations, floggings, and other corporel punishments. .
In hetzelfde rapport staat onder overweging 16 vermeld:
WFP temporarily suspended operations in southern Somalia in early January, owing to increased threats and unacceptable conditions set by armed group elements. (..) There has been no food distribution to over 300.000 IDP’s in the Afgooye corridor since November owing to inaccessibility. Another 1.1 million intended benificiaries are not receiving food distributions throughout the south and central regions.
In een brief van VluchtelingenWerk van 17 augustus 2010 aan de gemachtigde van eiseres, is informatie opgenomen over de veiligheidssituatie in Kismayo. In deze brief (met bijlagen) staat onder meer vermeld:
In een uitgebreid rapport van HRW over de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Somalië (april 2010, bijlage 1) wordt gemeld dat in oktober 2009 tussen Al-Shabaab en Hizbul Islam werd gevochten om controle over Kismayo, de hoofdstad van Juba Hoose. Dit werd gewonnen door Al-Shabaab. Volgens een bericht van Reuters (bijlage 2) werd het tevens in Juba Hose gelegen Dhoobley in november 2009 ingenomen door Al-Shabaab. Ook hierbij werd Hizbul Islam verjaagd. De controle over Kismayo blijft centraal staan in het conflict tussen Al-Shabaab en Hizbul Islam, zo meldt het NGO Security Programme op 26 juni 2010 (bijlage 11).
De VN Veiligheidsraad meldt op 31 december 2009 (bijlage 6) dat geweld in Somalië wijdverspreid is en met name voorkomt in Mogadishu. Buiten de hoofdstad vindt geweld in het bijzonder plaats in Beledweyne en Kismayo. (..)
In bijlage 8 en 9 zijn twee krantenberichten toegevoegd die melden dat begin mei 2010 een granaat ontplofte in een moskee in Kismayo. Hierbij vielen doden en gewonden. In augustus 2010 kwamen twee kinderen om het leven en raakten vijf kinderen gewond nadat zij een steen gooiden op een onontplofte bom (bijlage 10).
9.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de door eiseres aangedragen landeninformatie weliswaar volgt dat in Zuid- en Centraal-Somalië sprake is van een binnenlands gewapend conflict maar dat geen sprake is van een situatie waarin een burger louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een behandeling zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Verweerder heeft daartoe een drietal argumenten aangevoerd.
9.2.1 Allereerst meent verweerder dat de aard en de intensiteit van het geweld in Zuid- en Centraal- Somalië niet dusdanig is dat moet worden geconcludeerd dat iedere burger een reëel risico op ernstige schade loopt. De in openbare bronnen genoemde cijfers over het aantal burgerslachtoffers in relatie tot de gehele populatie van Zuid- en Centraal- Somalië geven daartoe geen aanleiding. Wel dienen de cijfers met voorzichtigheid te worden gehanteerd nu gelet op de migratiestromen geen goede inschatting gemaakt kan worden van het aantal inwoners van Somalië, aldus verweerder.
9.2.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee niet deugdelijk gemotiveerd dat de aard en de intensiteit van het geweld in Zuid- en Centraal- Somalië niet dusdanig is dat eiseres om die reden bescherming dient te krijgen. Niet is immers duidelijk welke aantallen doden en slachtoffers verweerder bij zijn afweging betrokken heeft. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd opgemerkt dat verweerder bij gebrek aan betrouwbare cijfers werkt met een indicatiestelling. De gemachtigde van verweerder kon ter zitting echter geen nadere concretisering geven van de betreffende indicatie.
Dat, zoals verweerder ter zitting nog heeft gesteld, uit voornoemde landeninformatie in ieder geval niet valt af te leiden dat de gevechten in Zuid- en Centraal-Somalië (vrijwel) voortdurend, steeds op zeer grote schaal en (vrijwel steeds) met behulp van zware wapens plaatsvinden waarbij (vrijwel) in het hele gebied bij voortduring een groot aantal burgerslachtoffers valt, onderkent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bij toepassing van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 gaat om de vraag of sprake is van een reëel risico op ernstige schade in plaats van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat een dergelijk risico zich zal voordoen.
9.3.1 Verweerder heeft in het kader van de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke situatie daarnaast gekeken naar de vluchtelingenstromen. De grote vluchtelingenstromen en het grote aantal ontheemden kunnen enerzijds gezien worden als een bevestiging van de slechte situatie in Zuid- en Centraal-Somalië. Anderzijds duidt dit erop dat grote aantallen personen in staat zijn zich binnen Somalië te bewegen op het moment dat sprake is van gewelddadigheden naar gebieden die rustiger zijn, aldus verweerder.
9.3.2 Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen deugdelijke weerlegging van eiseres’ stelling dat er in Kismayo sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in bovengenoemde zin. Bovendien volgt uit voornoemd ambtsbericht van maart 2010 dat ontheemden zowel tijdens hun vlucht als in de kampen geregeld slachtoffer worden van mishandeling, beroving en verkrachting.
Dat, zoals verweerder ter zitting nog heeft gesteld, het binnenlands gewapend conflict niet de enige reden is waarom sprake is van migratiestromen, onderkent naar het oordeel van de rechtbank niet dat uit de onder r.o. 8. genoemde informatie volgt dat de migratiestromen en de veiligheidssituatie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties spreekt ook onomwonden van 1,4 miljoen ontheemden als gevolg van het gewapende conflict.
9.4.1 Ten slotte heeft verweerder gekeken naar de slechte humanitaire situatie in het gebied, die mede wordt veroorzaakt door de slechte voedselsituatie. Deze voedselsituatie, die voor ontheemden in het bijzonder zeer ernstig is, is echter niet zodanig dat iedere burger een reëel risico op ernstige schade loopt. In het gebied zijn verschillende internationale organisaties actief, aldus verweerder.
9.4.2 De rechtbank stelt vast dat hetgeen verweerder in dit kader opmerkt over de voedselsituatie in Somalië niet is onderbouwd. Hier komt nog bij dat de door eiseres overgelegde landeninformatie gewag maakt van een humanitaire noodsituatie en van door NGO’s ondervonden belemmeringen in het geven van voedselhulp aan de burgers van Somalië dan wel het door deze NGO’s helemaal niet kunnen bereiken van grote groepen ontheemden. Dat, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, door de Verenigde Naties juist extra geld voor (nood)hulp ter beschikking is gesteld, kan hieraan niet afdoen.
10.1 Gelet op de door eiseres overgelegde landeninformatie in combinatie met hetgeen de rechtbank onder r.o. 9 heeft overwogen, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat in Zuid- en Centraal-Somalië, en in het bijzonder in Kismayo, sprake is van een situatie dat iedere burger een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon als gevolg van willekeurig geweld in het kader van het binnenlands gewapend conflict.
Het bestreden besluit is daarom ook met betrekking tot dit onderdeel van artikel artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 ondeugdelijk gemotiveerd.
10.2 Gelet hierop behoeft de vraag of eiseres als vrouw het reële risico loopt op ernstige schade als gevolg van een lagere mate van willekeurig geweld, geen nadere bespreking.
11. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
12. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder veroordelen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig) euro, te betalen aan de griffier;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, en mrs. J.P. Smit en
R.A. Sipkens, in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. Hubel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2010.
De griffier De voorzitter
Conc.: SH
Coll.: MvM
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.