ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1376

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/9126 BSTPL
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraken inzake wijziging bestemmingsplan voor seniorenproject in Westland

In deze tussenuitspraken van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 15 oktober 2010, wordt het verzoek van eiser om wijziging van de bestemming van een tuinbouwperceel in Westland voor een seniorenproject behandeld. Eiser had op 13 maart 2009 verzocht om de bestemming van het perceel te veranderen, maar het college van burgemeester en wethouders van Westland had dit verzoek op 20 april 2009 afgewezen, waarbij het verzoek als een projectbesluit werd gekwalificeerd. De rechtbank oordeelt dat deze kwalificatie onjuist is, aangezien er geen concreet bouwplan of voldoende omschreven voornemen is ingediend. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 1 september 2010, waarin werd gesteld dat de bevoegdheid om een projectbesluit te nemen alleen kan worden aangewend voor het verwezenlijken van een concreet project.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en dat het verzoek van eiser als een verzoek tot (gedeeltelijke) herziening van het bestemmingsplan moet worden behandeld. De rechtbank besluit om een bestuurlijke lus toe te passen, waarbij verweerder binnen tien weken een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, waarbij het verzoek van eiser als een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan wordt beoordeeld. Tevens dient de Adviescommissie voor de bezwaarschriften opnieuw te worden gehoord, omdat het toetsingskader wezenlijk verandert door deze herkwalificatie. De rechtbank neemt geen beslissing over de vergoeding van griffierecht en proceskosten in deze tussenuitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/9126 BSTPL
TUSSENUITSPRAAK ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[Eiser], wonende te [plaats],
gemachtigde mr. A.A. Marcus, advocaat te Capelle aan den IJssel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Eiser heeft bij brief van 23 december 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen het besluit van 12 november 2009 van verweerder.
Bij brief van 25 januari 2010 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 27 september 2010 heeft eiser nadere stukken ingediend.
Het beroep is op 29 september 2010 ter zitting behandeld. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].
II OVERWEGINGEN
Relevante feiten, omstandigheden en bestreden besluit
Bij brief van 13 maart 2009 heeft eiser verzocht de bestemming "tuin" van het perceel [adres] te [plaats] te veranderen om plannen voor een seniorenproject op dit perceel tot uitvoering te kunnen brengen. Bij besluit van 20 april 2009, verzonden op 15 mei 2009, heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen, in welk besluit verweerder dit verzoek van eiser als een verzoek om ontheffing heeft aangeduid. Blijkens het verslag van de hoorzitting van 9 september 2009 hebben partijen tijdens de hoorzitting gediscussieerd over de vraag hoe het verzoek van eiser van 13 maart 2009 juridisch dient te worden gekwalificeerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd en het verzoek van eiser om wijziging van de bestemming van het perceel [adres] als een verzoek om een projectbesluit gekwalificeerd.
Vaststaat dat aan het verzoek van eiser geen bouwaanvraag ten grondslag ligt.
Namens eiser is ter zitting verklaard dat evenmin sprake is van een voldoende concreet omschreven voornemen tot het aanbrengen van bepaalde wijzigingen in de fysieke leefomgeving.
De beoordeling van het geschil
In de uitspraak van 1 september 2010, LJN: BN5725, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) geoordeeld dat de bevoegdheid om een projectbesluit te nemen, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gelezen in verbinding met artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van deze wet, slechts kan worden aangewend voor het verwezenlijken van een project. Het projectbesluit heeft, gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro, alleen tot gevolg dat voor het desbetreffende project het geldende bestemmingsplan opzij wordt gezet.
Hieruit volgt dat de bevoegdheid een projectbesluit vast te stellen niet kan worden aangewend om, vooruitlopend op de vaststelling van een bestemmingsplan, een toetsingskader vast te stellen voor een groot aantal nog niet geconcretiseerde bouwplannen dat het geldende plan vervangt. Naar het oordeel van de ABRS kan een projectbesluit slechts voorzien in de behoefte om, vooruitlopend op de vaststelling van een bestemmingsplan, een concreet bouwvoornemen te verwezenlijken dat, gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro, wijzigingen aanbrengt in de fysieke leefomgeving.
Bovengenoemde uitspraak van 1 september 2010 van de ABRS heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting aan partijen toegezonden onder de mededeling dat deze uitspraak, gelet op het voorliggende geschil, ter zitting zal worden besproken.
Gelet op hierboven aangehaalde overwegingen van de uitspraak van 1 september 2010 van de ABRS en de hiervoor vastgestelde relevante feiten, heeft verweerder het verzoek van eiser om wijziging van de bestemming van het perceel [adres] ten onrechte aangemerkt als een verzoek tot het nemen van een projectbesluit. Weliswaar is geen sprake van meerdere beoogde bouwplannen, maar er is geen sprake van een concreet bouwvoornemen waaruit kan blijken welke wijzigingen beoogd worden aan te brengen in de fysieke leefomgeving.
Het bestreden besluit vertoont derhalve een gebrek en kan vanwege strijd met de genoemde artikelen van de Wro niet in stand blijven.
In overleg met partijen is ter zitting besloten om dit gebrek met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb door verweerder te laten herstellen in die zin dat hij het verzoek van eiser als een verzoek om wijziging van het bestemmingsplan aanmerkt en hierover een beslissing neemt. Daartoe zal verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar dienen te nemen in de zin van artikel 6:18 Awb. In dat verband merkt de rechtbank op dat, gelet op de motivering van het bestreden besluit, de keuze voor het nemen van een projectbesluit als consequentie heeft dat de door verweerder thans als toetsingskader gehanteerde beleidregels niet van toepassing zijn bij de beoordeling van het verzoek als een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan. Derhalve acht de rechtbank het aangewezen dat het bezwaar opnieuw door de Commissie voor de bezwaarschriften wordt behandeld alvorens verweerder opnieuw op het bezwaar beslist.
Gelet op artikel 7:10 van de Awb wordt de termijn voor het nemen van de nieuwe beslissing op 10 weken bepaald. Indien verweerder er niet in slaagt om binnen deze termijn een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, dient verweerder binnen deze termijn een gemotiveerd verzoek om uitstel in te dienen en daarbij te vermelden binnen welke termijn hij verwacht die beslissing te nemen. De rechtbank zal daarop bij nieuwe tussenuitspraak beslissen.
De rechtbank neemt thans geen beslissing over de vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. In zoverre verwijst zij naar het bepaalde in artikel 8:80a van de Awb.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 10 weken na verzending van deze uitspraak:
een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar, waarbij verweerder het verzoek van eiser van 13 maart 2009 als een verzoek om herziening van de bestemming van het perceel [adres] te [plaats] aanmerkt en als zodanig beoordeelt, na advies van de Commissie voor de bezwaarschriften te hebben ingewonnen.
Aldus vastgesteld door mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van de
griffier J.M. Lo-A-Njoe.
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2010.
Ingevolge artikel 37, derde lid, van de Wet op de Raad van State kunnen partijen en andere belanghebbenden tegen deze tussenuitspraak nog geen hoger beroep instellen.