ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1369

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/8572 WOW44
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en ontheffing voor woonwagen: verwarring bij indiener en rechtsbescherming

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 20 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een bouwvergunning en ontheffing voor een woonwagen. De aanvraag was per abuis op naam van de broer van de belanghebbende, [C], ingediend, terwijl het de bedoeling was dat de aanvraag op naam van zijn zuster, [B], zou worden gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verwarring heeft gezaaid door de aanvraag en het bezwaarschrift niet correct te adresseren. Dit leidde ertoe dat het beroep aanvankelijk werd ingediend door [C], die geen belanghebbende was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verwarring die door de verweerder is veroorzaakt, niet ten koste van de rechtsbescherming van [B] mocht komen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de weigering van de bouwvergunning en ontheffing deels steunde op onjuiste motivering en deels op planologische argumenten die niet aan [B] mochten worden tegengeworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de ontheffing te verlenen, aangezien het bouwplan in overeenstemming was met het geldende bestemmingsplan dat bouwen tot 6 meter toestond, met een ontheffingsmogelijkheid tot 6,90 meter. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de gevraagde vergunning en ontheffing alsnog verleend dienen te worden.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte adressering van aanvragen en de rechtsbescherming van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank heeft de verweerder ook opgedragen om het griffierecht van € 150,00 aan [B] te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en biedt een precedent voor soortgelijke gevallen waarin verwarring over de indiener van een aanvraag kan leiden tot rechtsongelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/8572 WOW44
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
Het beroep ingesteld door de gemachtigde [A],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij brief van 7 december 2009, ingekomen bij de rechtbank op 9 december 2009, is beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 7 september 2010 ter zitting behandeld.
[B] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde [A].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Veldman.
II OVERWEGINGEN
Relevante feiten en omstandigheden
Per formulier gedateerd 22 december 2008, ondertekend door (de heer) [C], is gevraagd om verlening van een reguliere bouwvergunning voor het plaatsen van een extra verdieping op een woonwagen op het perceel [adres 1] te [plaats].
Nadien is namens mevrouw [B], zuster van [C], meegedeeld dat sprake was van een vergissing en dat bedoeld was de aanvraag namens haar in te dienen, voor de woonwagen op het perceel [adres 2] (verder: de woonwagen).
De woonwagen waarop het bouwplan betrekking heeft is eigendom van [B] en is geplaatst is op de standplaats waarvan zij rechthebbende is (verder: de standplaats).
Op 15 juni 2007 is voor alle woonwagenlocaties in de gemeente Den Haag het bestemmingsplan "Woonwagenlocaties" in werking getreden. Op 1 oktober 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan dit bestemmingsplan op vrijwel alle punten goedkeuring onthouden.
Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad van Den Haag een voorbereidingsbesluit genomen dat op 23 december 2008 in werking is getreden.
Bij besluit van 10 juli 2009, geadresseerd aan [C], [adres 1], heeft verweerder geweigerd de gevraagde ontheffing en bouwvergunning voor de woonwagen op de standplaats [adres 2] te verlenen. De aanhef van dit besluit is gericht aan "mevrouw [achternaam]". Vervolgens is tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend namens [C].
In het advies van de Adviescommissie is naar aanleiding van het verhandelde ter hoorzitting geconstateerd dat [B] moet worden aangemerkt als indiener van de aanvraag om bouwvergunning en van het bezwaarschrift in plaats van [C].
Verweerder heeft ter motivering van het bestreden besluit verwezen naar het advies van de Adviescommissie. Het bestreden besluit is geadresseerd aan [C].
Het pro-forma beroepschrift is ingediend namens [C]. In de beroepsgronden is aangevoerd dat het besluit ten onrechte aan [C] is gericht en dat het gaat om een bouwaanvraag van [B].
Ontvankelijkheid van het beroep
De rechtbank onderzoekt allereerst wie als indiener van het beroep moet worden aangemerkt en of deze indiener ontvankelijk kan worden geoordeeld. [C] is geen belanghebbende bij het bouwplan, alleen [B]. Verweerder heeft kennelijk en naar het oordeel van de rechtbank terecht, bedoeld onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie het herstel door de gemachtigde van [B] van de tenaamstelling van de aanvraag te accepteren en tevens het bezwaar aan te merken als namens haar ingediend. Dit volgt uit de verwijzing naar het advies van de Adviescommissie. Door vervolgens het bestreden besluit toch te adresseren aan [C] is een innerlijk tegenstrijdig besluit genomen. Verweerder heeft de kennelijke bedoeling gehad [B] aan te merken als geadresseerde van het bestreden besluit, maar heeft vervolgens verzuimd de tenaamstelling aan te passen en heeft daarmee haar gemachtigde in verwarring gebracht. Dat heeft ertoe geleid dat het inleidend beroepschrift is ingediend namens [C], dus door een persoon aan wie het bestreden besluit niet bedoeld was te zijn gericht. Onder deze omstandigheden merkt de rechtbank het beroep aan als zijnde ingediend namens [B] (verder: eiseres), teneinde te voorkómen dat zij haar rechtsbescherming tegen het (bij beslissing op bezwaar handhaven van het) voor haar negatieve besluit tot weigering van de gevraagde bouwvergunning verliest als gevolg van de door verweerder gezaaide verwarring.
Wettelijk kader
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om ontheffing dateert van na 1 juli 2008, zijn in dit geval de bepalingen van de Wro en de Wow van toepassing zoals deze sedert 1 juli 2008 luiden.
In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen dan wel met een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, 3.27 of 3.29 van de Wro of met een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van die wet.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Wow wordt indien de in artikel 44, eerste lid, onderdeel c, bedoelde situatie zich voordoet een aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om, voor zover relevant, een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 Wro.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Noordelijke Randweg Haagse Regio". Op grond van dit bestemmingsplan zijn ter plaatse woonwagens toegestaan met een nokhoogte van 6.00 meter. In artikel 3, eerste lid en onder a, van de planvoorschriften is bepaald dat een vrijstelling (thans ontheffing) van 15% mogelijk is (tot een nokhoogte van 6.90 meter).
Bestreden besluit en beroepsgronden
Verweerder heeft de aangevraagde bouwvergunning eerste fase geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Verweerder heeft tevens geweigerd ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 Wro en artikel 3, eerste lid en onder a, van de planvoorschriften te verlenen omdat het woon- en leefklimaat in het algemeen en de bezonningssituatie in het bijzonder op woonwagenlocaties wordt beïnvloed door de bouwhoogte en omvang van de woonwagens en de afstand die tussen woonwagens wordt aangehouden.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de gevraagde ontheffing en bouwvergunning ten onrechte heeft geweigerd. De standplaats is juist zeer gunstig gesitueerd voor wat betreft de bezonning, omdat de woonwagen de laatste is in een rij. Eiseres beschikt reeds over een bouwvergunning uit 1998 op grond waarvan een hoogte van 6 meter is toegestaan. De onderhavige aanvraag is bedoeld om een schuin dak van 90 cm bovenop de al toegestane hoogte van 6 meter te kunnen realiseren, zodat de woonwagen een mooier aangezicht krijgt.
Zij heeft tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan.
Beoordeling
Nu de door eiseres aangevraagde bouwvergunning ziet op een nokhoogte van 6.90 meter doet zich strijd voor met het bepaalde in de planvoorschriften. Het bouwplan is derhalve in strijd met het bestemmingsplan.
Bepalend voor de uitkomst van de zaak is dus of verweerder heeft mogen weigeren de binnenplanse ontheffing te verlenen.
Ter zitting is gebleken dat de hiervoor weergegeven motivering van het bestreden besluit geen stand kan houden. Het bouwplan voorziet in een dak op de woonwagen met een zeer geringe hellingshoek, door de goothoogte op de toegestane 6 meter te brengen, zodat de nok slechts 90 centimeter hoger ligt. Daardoor kan deze extra verhoging van 90 centimeter geen enkel effect hebben op de omliggende standplaatsen. Verweerder heeft dit ter zitting niet weten te weerspreken. Voor het overige verandert de omvang van de woonwagen niet en blijft de afstand tot de andere woonwagens gelijk. De motivering ontbeert dus een deugdelijke feitelijke grondslag.
Ter zitting heeft verweerder aanvullend gesteld dat hij de wens heeft om voor woonwagens binnen de gemeente een maximale hoogte van 4.50 meter toe te staan. Dit is tot uitdrukking gebracht in het bestemmingsplan "Woonwagenlocaties" en het reeds vermelde voorbereidingsbesluit van 18 december 2008. In de genoemde uitspraak van 1 oktober 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te kennen gegeven dit uitgangspunt op zichzelf niet af te keuren. Verweerder heeft naar de gemeenteraad van Den Haag ook steeds te kennen gegeven hieraan vast te houden en de raad heeft daarmee ingestemd.
Het vorenstaande is op zichzelf juist, maar ziet eraan voorbij dat de bedoelde planologische doelstelling niet aan eiseres kan worden tegengeworpen. Op haar aanvraag is immers nog een bestemmingsplan van toepassing dat bouwen tot 6 meter toelaat en een ontheffingsmogelijkheid kent tot 6,90 meter. Het voorbereidingsbesluit was nog niet in werking ten tijde van het indienen van de aanvraag. Verweerder kan daaraan dan ook geen geldig argument ontlenen om de gevraagde ontheffing niet te verlenen. Van enig ander ten tijde van de aanvraag vastgesteld en bekendgemaakt beleid van de gemeente ten aanzien hiervan is de rechtbank niet gebleken. Ter zitting is weliswaar namens verweerder aangegeven dat er op dit punt een interne richtlijn bestond, maar nu deze richtlijn niet als beleidsregel bekend is gemaakt en ook anderszins niet is gebleken dat eiseres hiermee bekend kon zijn, kan hieraan naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen waarde worden gehecht. Door eiseres toch de norm van 4,50 meter tegen te werpen doorkruist verweerder de rechtsgevolgen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 oktober 2008 en verleent verweerder feitelijk terugwerkende kracht aan het voorbereidingsbesluit.
Andere gronden om de ontheffing te weigeren zijn gelet op het verhandelde ter zitting niet aanwezig.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom niet in redelijkheid kunnen weigeren ontheffing te verlenen. Verweerder zal deze alsnog dienen te verlenen. Daarom heeft verweerder ook de gevraagde bouwvergunning ten onrechte geweigerd.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel behoeft geen bespreking meer.
Slotsom
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:12, eerste lid en 3:4, tweede lid van de Awb en met artikel 44, eerste lid, Wow. Verweerder zal daarom naar het oordeel van de rechtbank het primaire besluit dienen te herroepen en alsnog de gevraagde vergunning en ontheffing dienen te verlenen en deze vergunning op de daarvoor in artikel 3:42 van de Awb voorgeschreven wijze bekend te maken. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal hiervoor een termijn van 6 weken stellen.
Nu niet is verzocht om een proceskostenveroordeling en ook niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een dergelijke veroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen waarbij:
- het bezwaar van eiseres gegrond wordt verklaard;
- het besluit van 10 juli 2009 wordt herroepen;
- de aanvraag van 22 december 2008 wordt aangemerkt als ingediend namens eiseres;
- voor het aangevraagde bouwplan ontheffing wordt verleend krachtens artikel 3.23 Wro;
- de gevraagde bouwvergunning wordt verleend;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 150,00 vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van de griffier
D. van den Born.
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.