Afdeling 1, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/8553 GEMWT
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[Eiser], wonende te [plaats],
gemachtigde mr. C.J.M. Rutten
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas, verweerder.
Bij besluit van 13 november 2008, schriftelijk bevestigd op 17 november 2008, verzonden op 20 november 2008, heeft (de rechtsvoorganger van) verweerder bouwwerkzaamheden stilgelegd op het perceel van eiser aan de [adres] te [plaats], kadastraal bekend sectie [...], nummer [...].
Bij besluit van 22 oktober 2009, verzonden op 26 oktober 2009, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften van 24 april 2009, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 december 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 7 september 2010 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.J.M. Rutten.
Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Relevante feiten en omstandigheden
Eiser heeft op 26 november 2007 een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor het vernieuwen/herbouwen van twee schuren op zijn bovengenoemde perceel.
Verweerder heeft niet op deze aanvraag beslist.
Op 13 november 2008 heeft een medewerker van de afdeling bouw- en woningtoezicht van verweerder tijdens een controlebezoek op bovengenoemd perceel geconstateerd dat bouwwerkzaamheden werden uitgevoerd (er werden twee betonvloeren gestort ten behoeve van loodsen) zonder bouwvergunning. Verweerder heeft op grond hiervan vervolgens de bouwwerkzaamheden stilgelegd (verder: de bouwstop).
Bestreden besluit en beroepsgronden
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat sprake is van een bouwvergunningplichtige activiteit, een met het vigerende bestemmingsplan strijdige situatie en dat concreet zicht op legalisering ontbrak. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het standpunt dat de calamiteitenregeling als bedoeld in artikel 18 van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1997" niet van toepassing is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat sprake was van een calamiteit. Voorts voldoet de bouwaanvraag van 26 november 2007 niet aan het bestemmingsplan voor wat betreft onder andere de nokhoogte, zodat alleen al hierdoor geen bouwvergunning van rechtswege kan zijn ontstaan. Bovendien stelt verweerder dat de feitelijk gestorte betonvloeren die de stillegging tot gevolg hebben gehad nieuw zijn en niet zijn gerepareerd. De vloeren bevinden zich gedeeltelijk niet- en wat de voorste schuur betreft in het geheel niet op de plaatsen waar de ingestorte schuren stonden en de gestorte vloeren zijn niet van dezelfde afmetingen, aldus verweerder.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat wel degelijk sprake is geweest van een calamiteit. Ten gevolge van een enorm noodweer op 18 januari 2007 zijn de poorten van de bestaande loodsen op eisers terrein er uit gewaaid en stonden er aan het einde van het natuurgeweld nog enkele wanden overeind. Voor de herbouw van de tengevolge van de storm verloren gegane loodsen is een bouwvergunning van 26 november 2007 aangevraagd. Op grond van artikel 18 van het vigerende bestemmingsplan moet deze worden verleend. Aangezien door verweerder niet op deze aanvraag is beslist, is een vergunning van rechtswege ontstaan. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de bestaande betonplaat van een bekisting is voorzien en dat op de bestaande betonnen ondergrond nieuw beton is gestort. De stelling van verweerder dat een afwijkende oppervlakte zou zijn ontstaan, is daarom onjuist evenals de stelling van verweerder dat op een andere locatie op het perceel wordt gebouwd.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning dateert van vóór 1 juli 2008, zijn op die aanvraag in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Aangezien de bestreden bouwstop is opgelegd op 13 november 2008 is daarop het recht van toepassing zoals dat luide ná 1 juli 2008 maar vóór 1 oktober 2010.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, onder b, van de Wow, is verweerder gehouden omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag te beslissen.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Wow is het eerste lid niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts een bouwvergunning kan worden verleend, nadat een vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Wow is de bouwvergunning van rechtswege verleend indien verweerder niet voldoet aan de in het eerste lid gestelde termijn.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van het vigerende bestemmingsplan "Landelijk gebied 1997, mogen -kort gezegd- bestaande bouwwerken na verwoesting door een calamiteit worden herbouwd, mits de desbetreffende bouwvergunning wordt aangevraagd binnen drie jaar nadat de calamiteit heeft plaatsgevonden.
Op grond van artikel 100d Wow kan verweerder, kort gezegd, een bouwstop opleggen indien in strijd met artikel 40 Wow wordt gebouwd.
De overtreding die verweerder aan zijn besluit tot oplegging van een bouwstop ten grondslag heeft gelegd betreft het bouwen zonder bouwvergunning. De rechtbank bespreekt daarom eerst de meest vérstrekkende beroepsgrond van eiser, namelijk dat hij een bouwvergunning van rechtswege heeft voor de stilgelegde bouwactiviteiten. Daarvoor is bepalend of zijn bouwaanvraag van 26 november 2007 in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Niet in geschil is dat alleen artikel 18 van de planvoorschriften een grondslag kan bieden voor deze gevraagde bouwvergunning.
De rechtbank dient daarom allereerst de vraag te beantwoorden of de vergane loodsen op eisers terrein verloren zijn gegaan tengevolge van een calamiteit. In tegenstelling tot verweerder beantwoordt de rechtbank de hiervoor gestelde vraag bevestigend en zij overweegt daartoe als volgt.
Het begrip calamiteit als bedoeld in artikel 18 van de bestemmingsplanvoorschriften wordt door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) onder meer in haar uitspraak van 19 april 2006, 200506231/1 als volgt gedefinieerd: 'een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten schuld van de indiener van de bouwaanvraag veroorzaakt onheil'. Blijkens een uitspraak van de voormalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 2 september 1986, no. R03.85.2930, BR 1987, p. 289, is instorting tijdens een storm als gevolg van achterstallig onderhoud of onvoldoende hechtheid geen calamiteit.
Eiser heeft in beroep naar het oordeel van de rechtbank afdoende aangetoond dat de loodsen op zijn terrein op 18 januari 2007 zijn getroffen door een zware storm. Uit de door eiser overgelegde gegevens van het Koninklijk Nederland Meteorologisch Instituut (KNMI) blijkt dat op 18 januari 2007 sprake was van een zware storm (langs de kust windkracht 10) en landinwaarts windkracht 9 met zeer zware windstoten van 110 tot 130 km per uur tot ver landinwaarts. Verweerder heeft deze gegevens niet weersproken. Gezien de herkomst van de gegevens acht de rechtbank deze ook niet voor betwisting vatbaar. Dat betekent dat de verwijzing van verweerder naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die betrekking had op een geval van windkracht 8 voor dit geval niet relevant is. Gelet op de door eiser overgelegde foto's van de ingestorte loodsen na de storm op 18 januari 2007, moet worden vastgesteld dat sprake is van algehele verwoesting van de loodsen. Dat de betonnen vloeren en de funderingen intact zijn gebleven, zoals ook in de aanvraag van 26 november 2007 vermeld, is niet voldoende voor een ander oordeel, nu alle muren en daken tot een hoop puin zijn gereduceerd. Verweerder heeft dit weliswaar betwist, maar heeft deze stelling op geen enkele manier onderbouwd. Een andere oorzaak voor de verwoesting dan de storm is niet gebleken. De door eiser geschetste gang van zaken met betrekking tot het instorten van de loodsen heeft verweerder ook niet gemotiveerd weersproken. Bovendien heeft verweerder zijn stelling dat de loodsen niet goed zouden zijn onderhouden ook niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de situatie dan ook aan de criteria die volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van toepassing zijn voor het aannemen van een calamiteit. De rechtbank acht voldoende bewijsmateriaal voorhanden om de voor deze conclusie relevante feiten te kunnen vaststellen. Voor toepassing van een bestuurlijke lus om de gebleken zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken aan het besluit te herstellen ziet de rechtbank daarom geen aanleiding, nu dit niet tot een andere conclusie kan leiden. Dat betekent dat het bouwplan tot herbouw van de verwoeste loodsen waarvoor eiser op 26 november 2007 vergunning heeft gevraagd in overeenstemming is met artikel 18 van de planvoorschriften.
Nu verweerder niet binnen twaalf weken na de ontvangst van de aanvraag daarop heeft beslist is een vergunning van rechtswege ontstaan.
De stelling van verweerder dat de stilgelegde bouwactiviteiten op een andere locatie op eisers perceel plaatsvinden dan waar de verwoeste loodsen hebben gestaan mist een deugdelijke onderbouwing. Verwezen wordt naar een ambtelijke controle, maar hoe en op grond van welke bevindingen bij die controle is geconcludeerd dat op een andere plek werd gebouwd is daarbij niet vermeld. Dat klemt temeer nu eiser gemotiveerd, onder verwijzing naar de stukken met betrekking tot een andere procedure, heeft gesteld dat de controlerende ambtenaar deze bouwactiviteiten heeft verward met het bouwplan voor een andere loods op zijn perceel. Voorts heeft eiser ter zitting foto's getoond waaruit moet blijken dat de betonnen vloeren waarover verweerder rept in het bestreden besluit zijn gestort op de bestaande vloeren van de vergane loodsen. Nu verweerder zonder bericht niet ter zitting is verschenen en ook overigens niet heeft gemotiveerd dat de betonvloeren op een verkeerde plek zijn gestort, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stelling van eiser.
Verweerder was dan ook in het onderhavige geval niet bevoegd een bouwstop op te leggen omdat eiser bouwde overeenkomstig een van rechtswege ontstane bouwvergunning.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en met de artikelen 46 en 100d Wow.
Aangezien als vaststaand moet worden aangenomen dat geen sprake is van een overtreding, en dus van een onherstelbaar gebrek aan het bestreden besluit, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar gegrond wordt verklaard en dat het primaire besluit van 13 november 2008 wordt herroepen.
Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een bezwaarschrift, het verschijnen ter hoorzitting, het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 4 punten worden toegekend.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar gegrond en herroept het besluit van 13 november 2008;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 150,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.748,-, welk bedrag aan eiser moet worden vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van de griffier
D. van den Born.
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.