ECLI:NL:RBSGR:2010:BO0865

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/30445
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van een vreemdeling met EU-partner

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 september 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van de eiser, die stelt (duurzaam) partner te zijn van een gemeenschapsonderdaan. Eiser werd op 30 augustus 2010 in bewaring gesteld na het doen van aangifte van vermissing van zijn paspoort. De rechtbank oordeelde dat de verweerder ten onrechte had gesteld dat eiser niet was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, wat een belangrijke rol speelde in de belangenafweging. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verweerder niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek in het onderzoek naar de verblijfplaats van eiser. Eiser had een vaste woon- of verblijfplaats en was tot 24 augustus 2010 in procedure voor een EU-verblijfsdocument. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van de maatregel van meet af aan onrechtmatig was en verklaarde het beroep gegrond. Eiser kreeg recht op schadevergoeding van € 875,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,--. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek naar de verblijfplaats van vreemdelingen en de rechten van EU-partners.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/30445
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
V-nr: 273.843.0123
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1977, van Indiase nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S. Singh, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Op 30 augustus 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 31 augustus 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is tevens verzocht om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 9 september 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig S.P. Baksoellah-Rauf, als tolk in de Punjabi taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken.
Bij faxbericht van 10 september 2010 heeft verweerder de verzochte informatie verstrekt. Beide partijen hebben de rechtbank toestemming verleend nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt rechtmatig verblijf te hebben als gezinslid van een EU-onderdaan. Dit verblijfsrecht is declaratoir. De omstandigheid dat eerder geen verblijfdocument is afgegeven doet daar niet aan af, omdat het besluit op bezwaar in die procedure dateert van net vóór het moment waarop eiser en zijn vriendin zes maanden samenwoonden. Het besluit bevatte ook geen andere afwijzingsgrond dan dat duurzaam samenwonen niet was aangetoond. Uit de thans overgelegde uittreksels blijkt dat zij nu wel zes maanden op hetzelfde adres samenwonen. Eiser verblijft sinds 9 september 2009 onafgebroken op dit adres. Eiser stond op het punt om een nieuwe aanvraag in te dienen en toen heeft hij zijn paspoort verloren. De gronden voor inbewaringstelling kloppen ook niet. Nu eiser staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie beschikt hij – anders dan verweerder heeft gesteld – wel over een vaste- woon of verblijfplaats. Ook is ten onrechte tegengeworpen dat eiser zich niet heeft gemeld bij de korpschef. Hij is al een jaar in procedure en er staan stickers in zijn paspoort. Eiser had gedurende de procedure rechtmatig verblijf. Verweerder heeft dan ook ten onrechte hieruit het vermoeden afgeleid dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Uit navraag is gebleken dat, anders dan verondersteld, eiser sinds 9 september 2009 staat ingeschreven op het adres [adres] De aan de maatregel ten grondslag gelegde grond dat eiser niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats laat verweerder daarom vallen. De overige gronden kunnen de maatregel echter dragen. Eiser beschikt niet over een identiteitsdocument met visum. Eiser heeft zelf verklaard dat hij zich niet bij de korpschef heeft gemeld. De aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument heeft een negatief resultaat opgeleverd. Vanaf toen heeft eiser onrechtmatig in Nederland verbleven. Eiser beschikt ook niet over middelen van bestaan. Dat zijn partner over middelen van bestaan beschikt, doet daar niet aan af. Ten aanzien van het beroep op het (declaratoire) verblijfsrecht op grond van het EU-recht, merkt verweerder op dat een nieuwe aanvraag om toetsing aan het EU-recht op een andere afwijzingsgrond zou kunnen stuiten dan het duurzaam samenleven. Voor zover de rechtbank tot een ander oordeel zou komen, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser eerst nu heeft aangetoond aan de voorwaarden te voldoen en dat de toepassing van de maatregel eerder niet onrechtmatig is geweest.
De rechtbank overweegt het volgende.
3.1. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 3 mei 2010 (LJN: BM5541) volgt dat de rechter in vreemdelingenzaken in het kader van de beoordeling van de bewaring zelfstandig dient te beoordelen of aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan is voldaan, nu de afgifte van een verblijfsdocument ten bewijze van verblijf als gemeenschapsonderdaan geen constitutief besluit, maar een declaratoire handeling is.
3.2. In de genoemde uitspraak was eveneens sprake van een vreemdeling die was staande gehouden na het doen van aangifte van vermissing van zijn paspoort. Reeds daarom was er geen sprake van rechtmatig verblijf op de voet van artikel 8:11 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 en werd aan de beoordeling of de vreemdeling een deugdelijk bewezen duurzame relatie met een burger van de Unie had, niet toegekomen.
3.3. De rechtbank stelt evenwel vast dat uit de heden door verweerder verstrekte informatie is gebleken dat eiser sinds 9 september 2009 op hetzelfde adres ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie. In het gehoor voor inbewaringstelling is echter vermeld dat de vreemdelingenpolitie heeft meegedeeld dat zij hebben gezien dat eiser sinds 27 november 2009 niet meer ingeschreven staat bij het bevolkingsregister. Verweerder heeft niet kunnen verklaren waarop de mededeling in dit proces-verbaal is gebaseerd. De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat voorafgaand aan de inbewaringstelling onzorgvuldig onderzoek is gedaan naar de verblijfplaats van eiser, terwijl dit wel een (belangrijke) rol heeft gespeeld in de belangenafweging. Naar het oordeel van de rechtbank staan de belangen aan de zijde van verweerder niet in redelijke verhouding tot de ernst van dit gebrek en de belangen aan de zijde van eiser. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, ook al kan vanwege het ontbreken van een paspoort niet worden vastgesteld of eiser partner van een gemeenschapsonderdaan is, eiser een vaste woon- of verblijfplaats heeft, hij tot de uitspraak van 24 augustus 2010 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem (AWB 09/47525) in procedure is geweest voor afgifte van een verblijfsdocument en dat hij is staande gehouden bij het doen van aangifte van vermissing van zijn paspoort. Voorts is niet in geschil dat eisers partner beschikt over middelen van bestaan.
4. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan in strijd is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 875,--.
6. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 875,--, zegge: achthonderdvijfenzeventig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2010 door mr. B.E. Mildner, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer , griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: JV
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.