ECLI:NL:RBSGR:2010:BO0850

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/45743
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de herhaalde aanvraag in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 oktober 2010 uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de tweede aanvraag niet als een herhaalde aanvraag kon worden beschouwd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit van 16 november 2009, dat de aanvraag afwees, was niet van dezelfde aard als eerdere besluiten uit 2001 en 2007. De rechtbank benadrukte dat eiser nieuwe feiten en omstandigheden diende aan te voeren die de eerdere afwijzing konden ondermijnen, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. Eiser had weliswaar nieuwe documenten overgelegd, zoals een nationaliteitsverklaring en een geboortebewijs, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om de eerdere conclusies van de taalanalyse van Bureau Land en Taal (BLT) te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van de kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/45743
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2010
inzake
[eiser],
geboren op [datum],
van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit,
verblijvende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. S.R. Kwee,
tegen
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. X.J. Polak.
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft op 8 december 2009 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 oktober 2010, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat eiser eerder, te weten op 4 juni 2001, een asielaanvraag heeft gedaan. Samengevat weergegeven heeft eiser destijds ter onderbouwing van zijn aanvraag aangevoerd dat hij in 1999 was ontvoerd door rebellen van het Revolutionary United Front. Zijn vader was daarbij gedood. Eiser had een lange periode tegen zijn zin bij de rebellen verbleven, maar had weten te ontsnappen toen hij koeien moest gaan halen voor de rebellen. Eiser was op dat moment een klant van zijn vader tegengekomen. Deze man had eiser geholpen door hem over te dragen aan blanken mannen die hem met een boot naar Nederland hadden gebracht.
2. Bij besluit van 19 november 2001 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, met ingang van 4 juni 2001, geldig tot 4 juni 2004.
3. Op 25 mei 2004 heeft eiser een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Bij besluit van 8 maart 2007 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Aan die afwijzing lag ten grondslag dat verweerder door beschikbare informatie over de gesproken talen in Sierra Leone ernstig is gaan twijfelen aan de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit. Verweerder heeft daarom een taalanalyse laten verrichten. In het rapport van de taalanalyse van Bureau Land en Taal (hierna: BLT) van 8 mei 2006 is geconcludeerd dat eiser eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Guinee. Volgens de taalanalist van BLT is eiser eenduidig niet herleidbaar tot de spraakgemeenschap binnen Sierra Leone, omdat hij Fula spreekt met een tongval die hem buiten Sierra Leone plaatst. Tevens spreekt eiser geen Krio, de voertaal in Sierra Leone. Gelet op de uitkomst van de taalanalyse van het BLT heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel heeft achtergehouden. Bij bekendheid van deze gegevens zou aan eiser geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 zijn verleend. Tevens werd het relaas van eiser ongeloofwaardig geacht, aangezien eiser heeft verklaard dat hij problemen heeft ondervonden in Sierra Leone. Eiser komt om die reden evenmin in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden.
4. Tegen voornoemd besluit heeft eiser op 2 april 2007 beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2008 (AWB 07/14318) is het beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 maart 2007 vernietigd. De conclusie van de contra-expert van de Taalstudio dat eiser hoogstwaarschijnlijk is gesocialiseerd in Noord-Sierra Leone, zette naar het oordeel van de rechtbank zodanige vraagtekens bij de taalanalyse van BLT, dat die taalanalyse niet als voldoende draagkrachtige motivering van het bestreden besluit kon gelden.
5. Verweerder heeft tegen voormelde uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De Afdeling heeft het hoger beroep in haar uitspraak van 11 september 2008, met zaaknummer 200801237/1, gegrond verklaard en de uitspraak van 18 januari 2008 vernietigd. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank, gelet op de reacties van BLT van 24 juli 2007 en 26 november 2007 en in aanmerking genomen dat de opsteller van de contra-expertise noch de Taalstudio op laatstgenoemde reactie een weerwoord heeft gegeven, in de contra-expertise van 19 maart 2007 en het weerwoord van 22 oktober 2007 ten onrechte grond heeft gezien voor het oordeel dat de taalanalyse van 8 mei 2006 niet als draagkrachtige motivering van het besluit van 8 maart 2007 kon gelden.
6. Op 6 februari 2009 heeft eiser voor de tweede keer een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 16 november 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is deze aanvraag niet te beschouwen als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het besluit van 16 november 2009 is immers niet van dezelfde aard en strekking als de besluiten van 19 november 2001 en 8 maart 2007. In de eerste procedure omtrent de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is eiser namelijk wel een verblijfsvergunning verleend. In de tweede procedure is de wettelijke grondslag om op een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te beslissen een andere geweest dan de grondslag om te beslissen op een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraken van de Afdeling van 31 augustus 2006 (LJN: AY7694) en 10 mei 2007 (LJN: BA5551). De omstandigheid dat het in artikel 4:6 van de Awb besloten toetsingskader voor de bestuursrechter niet geldt, betekent echter niet dat de rechtbank het thans voorliggende besluit van 16 november 2009 toetst als ware het een eerste afwijzing. Zoals de Afdeling meerdere malen heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 23 oktober 2006 (LJN: AZ1390), staan de regels inzake de toegang tot de rechter niet ter vrije beschikking van partijen, maar zijn deze van openbare orde. De rechtbank stelt vast dat er in de procedure omtrent de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd met de Afdelingsuitspraak van 11 september 2008 inmiddels een rechtens onaantastbaar besluit ligt, waarin inhoudelijk is ingegaan op de vraag of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden. Die vraag is toen ontkennend door verweerder beantwoord. Verweerder heeft zich immers op het standpunt gesteld dat op basis van het onderzoek van BLT van
8 mei 2006 ernstig dient te worden getwijfeld aan de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit. Om die reden heeft verweerder evenmin geloof gehecht aan de verklaringen van eiser omtrent de problemen die hij in Sierra Leone zou hebben ondervonden.
8. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser, ondanks het feit dat het in artikel 4:6 van de Awb gegeven toetsingskader niet geldt, gehouden is om in deze procedure nieuwe feiten in omstandigheden aan te voeren, die af kunnen doen aan het inmiddels rechtens onaantastbare besluit van 8 maart 2007. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar rechtsoverweging 2.1.4. van de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2009 (LJN: BH6112) en rechtsoverweging 2.2.2 van de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2010 (LJN: BN0220). De vraag die de rechtbank derhalve ambtshalve heeft te beoordelen, is of eiser thans nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die concrete aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid van het deskundigenbericht van BLT van 8 mei 2006.
9. Eiser meent dat hij aan zijn huidige aanvraag nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. In dat verband geeft hij aan dat hij op 22 januari 2009 door de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DTV) is gepresenteerd aan de Sierra Leoonse autoriteiten teneinde hem via een te verstrekken laissez-passer te verwijderen naar Sierra Leone. Tijdens die presentatie heeft een delegatie van de Sierraleoonse ambassade zijn Sierraleoonse nationaliteit vastgesteld. Verder heeft eiser inmiddels een nationaliteitsverklaring overgelegd. Het betreft een verklaring van de ambassade van Sierra Leone te Brussel van 15 oktober 2008, waarin staat dat eiser de Sierra Leoonse nationaliteit heeft. Verweerder gaat er thans vanuit dat eiser met ingang van 15 oktober 2008 deze nationaliteit bezit, hetgeen eveneens is te beschouwen als een nieuw feit. Daarnaast is hij in het bezit gekomen van zijn geboortebewijs, dat is afgegeven te Freetown op 4 juli 2008. Dit geboortebewijs is later door de Sierra Leoonse ambassade te Brussel gelegaliseerd.
10. Voorts is eiser in het bezit van een tweetal rapporten van de Taalstudio en dr. Ngom van 19 februari 2009 en 8 oktober 2009. Naar de mening van eiser zijn de bevindingen van de Taalstudio en dr. Ngom eveneens nieuwe feiten en omstandigheden. Het rapport van 8 oktober 2009 gaat in op de reactie van BLT van 17 juli 2009.
11. Daarnaast voert eiser aan dat hij thans lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (hierna: ptss) als gevolg van de moord op zijn vader in Sierra Leone door de rebellen en doordat hij zelf twee jaar gevangen heeft gezeten bij de rebellen. Eiser staat sinds 4 november 2008 onder behandeling bij Mediant, geestelijke gezondheidszorg te Enschede. In dat verband heeft eiser onder meer een brief overgelegd van psycholoog M. Kamphuis van 10 december 2008, een verklaring van psycholoog A. Peer van 21 januari 2009, en een verklaring van psychiater A.J.E. Bosman en psycholoog A. Peer van 27 augustus 2009. Bovendien lijdt eiser aan buiktuberculose, zoals blijkt uit de verklaringen van dr. Chr. H.H. ten Napel, internist verbonden aan het Medisch Spectrum Twente, van 16 december 2008 en 8 september 2009.
12. Ten slotte heeft eiser brieven overgelegd van zijn werkgever Moekotte Enschede B.V., waarin staat dat hij een uiterst positieve kracht is en een aanwinst voor het bedrijf, die ook nog de nodige prestaties levert op het MBO College voor Metaal, Elektro- en Installatietechniek te Hengelo.
13. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen nieuw feiten en omstandigheden aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd die maken dat aan de uitkomst van de taalanalyse van het BLT van 8 mei 2006 zou moeten worden getwijfeld. Daartoe wordt in de eerste plaats overwogen dat het op de weg van eiser had gelegen om het geboortebewijs en de nationaliteitsverklaring al in of bij zijn eerdere verblijfsrechtelijke procedures te overleggen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daartoe destijds niet in staat is geweest. Uit eisers verklaringen tijdens het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden van 6 februari 2009 blijkt dat hij pas na de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2008 bij Vluchtelingenwerk heeft geïnformeerd wat hij nog zou kunnen doen om een nieuwe procedure op te starten. Eiser heeft daarbij tevens aangegeven dat hij eerder niet wist dat hij bij de ambassade papieren kon halen. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat eiser in de vorige procedure zijn kaarten heeft gezet op de uitkomsten van de contra-expertise van de Taalstudio en hij niet eerder zou hebben geweten dat hij bij de ambassade te Brussel papieren kon halen, voor zijn rekening en risico komt.
14. De rechtbank is voorts van oordeel dat het overgelegde geboortebewijs niet kan dienen ter onderbouwing van eisers identiteit, aangezien dit document niet is voorzien van een pasfoto. Daar komt nog bij dat eiser heeft verklaard dat iemand die vanuit Nederland is teruggestuurd naar Sierra Leone dit geboortebewijs voor hem heeft geregeld. Uit de verklaringen van eiser wordt niet geheel duidelijk hoe het deze persoon is gelukt om aan dit document heeft kunnen komen. Dit klemt nu uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Sierra Leone van december 2008 blijkt dat het in Sierra Leone eenvoudig is om aan een geboortebewijs te komen. Een dergelijk bewijs wordt verkregen bij een afdeling van de gemeente waar de aanvrager woont en het is niet nodig om identificatie te overleggen. Volgens het ambtsbericht is het eenvoudig om hiermee te frauderen. Dat het geboortebewijs later door de Sierra Leoonse ambassade is gelegaliseerd, betekent nog niet dat de inhoud van het document juist is, dan wel dat het toebehoort aan eiser.
15. Ten aanzien van de overgelegde nationaliteitsverklaring, die wel is voorzien van een pasfoto en waarvan de Koninklijke Marechaussee heeft vastgesteld dat het een echt document betreft, wordt het volgende overwogen. Niet is inzichtelijk gemaakt op basis van welk onderzoek de Sierra Leoonse ambassade tot de conclusie komt dat eiser de Sierra Leoonse nationaliteit bezit. Eiser heeft weliswaar ter zitting uitgebreid verklaard welke vragen hem zijn gesteld tijdens het interview dat hij op de ambassade heeft gehad, maar niet duidelijk is geworden of, en zo ja op welke wijze, het ambassadepersoneel die gegevens heeft geverifieerd. Daarnaast is op voorhand uitgesloten dat deze verklaring kan afdoen aan het besluit van 8 maart 2007. Immers, deze verklaring heeft alleen betrekking op de nationaliteit van eiser en kan daarom niet dienen ter weerlegging van de taalanalyse van BLT van 8 mei 2006 inzake de herkomst van eiser en het mede daarop gegrondveste standpunt van verweerder dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. In de nationaliteitsverklaring wordt de in de taalanalyse getrokken conclusie dat eiser Fula spreekt met een tongval die hem buiten Sierra Leone plaats en dat hij niet de voertaal Krio spreekt, niet weerlegd. De nationaliteitsverklaring geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat aan de taalanalyse van BLT niet de betekenis kan worden gehecht die verweerder daaraan in de vorige procedure heeft toegekend. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraken van de Afdeling van 23 november 2007 (LJN: BB9392) en 15 juni 2010 (LJN: BM8438).
16. De door eiser in deze procedure overgelegde reacties van de Taalstudio maken evenmin dat aan de conclusie van het BLT van 8 mei 2006 dient te worden getwijfeld. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 11 september 2008 geoordeeld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder het rapport taalanalyse van het BLT, daarbij inbegrepen de reacties van BLT van 24 juli 2007 en 26 november 2007, niet aan de motivering van het besluit van 8 maart 2007 ten grondslag heeft kunnen leggen. De in deze procedure door eiser ingebrachte reacties van dr. Ngom, de contra-expert van de Taalstudio, werpen geen nieuw licht op de zaak en kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet opnieuw het verschil in inzicht tussen de Taalstudio en BLT ter discussie stellen. Daarbij dient benadrukt te worden dat dr. Ngom destijds in zijn rapport van 19 maart 2007 heeft geconcludeerd dat eiser hoogstwaarschijnlijk is gesocialiseerd in het noorden van Sierra Leone, terwijl de taalanalist van BLT heeft geconcludeerd dat eiser eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap in Sierra Leone. Doordat de conclusie van de contra-expert niet eenduidig luidt dat eiser uit Sierra Leone afkomstig is, is daarmee de bij verweerder gerezen en door de taalanalyse bevestigde twijfel over de door eiser gestelde herkomst niet weggenomen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2009 (LJN: BK8641).
17. De omstandigheid dat eiser medische verklaringen heeft overgelegd om aan te tonen dat hij aan een ptss lijdt tengevolge van hetgeen hij in Sierra Leone heeft meegemaakt, is in het licht van het vorenstaande evenmin te beschouwen als een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Immers, eiser heeft ook thans niet aannemelijk gemaakt dat zijn herkomst in Sierra Leone ligt, waardoor zijn asielrelaas ongeloofwaardig blijft. Verder zijn de lichamelijke klachten al in de vorige procedure naar voren gebracht.
18. Het feit dat eiser psychische en lichamelijke klachten heeft en verweerder thans van mening is dat eiser de Sierra Leoonse nationaliteit vanaf 15 oktober 2008 heeft (verkregen), hetgeen betekent dat eiser naar dat land terug zou moeten keren, kan evenmin op voorhand afdoen aan het besluit van 8 maart 2007. Daartoe wordt het volgende overwogen.
19. Als gevolg van vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waaronder het arrest van 2 mei 1997 in de zaak St. Kitts (RV 1997/70) en het arrest N. tegen het Verenigd Koninkrijk (JV 2008/266), kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en vanwege dringende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Van uitzonderlijke omstandigheden kan slechts sprake zijn als de desbetreffende vreemdeling aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium lijdt.
20. Eiser heeft een aantal medische verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat hij traumagerichte behandeling krijgt vanwege psychische klachten. Dit is een omstandigheid die eiser, gelet op de datering van die verklaringen, niet eerder naar voren kon brengen. Nu echter op voorhand duidelijk is dat de medische situatie van eiser niet kan afdoen aan het besluit van 8 maart 2007, is geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Immers, uit de medische verklaringen, daaronder begrepen die van dr. Ten Napel, is niet gebleken van een zieke in en vergevorderd en direct levensbedreigend stadium.
21. De rechtbank overweegt verder dat de verklaringen van de werkgever evenmin zijn te beschouwen als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, nu zij asielrechtelijke relevantie missen. Hetgeen overigens is aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
22. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond onder verwijzing naar het besluit van 8 maart 2007, voor zover daarin is besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden.
23. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van mr. A.A.M.J. Smulders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2010.?
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA
Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>
Afschriften verzonden: