ECLI:NL:RBSGR:2010:BO0136

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-610660-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevaarzetting door trambestuurder met dodelijke afloop op kruising

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een trambestuurder die zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting, wat resulteerde in een dodelijk verkeersongeval. De verdachte, die op 6 december 2008 met een randstadrailvoertuig over de kruising van de Escamplaan met de Zuiderparklaan reed, verhoogde kort voor het oprijden van de kruising zijn snelheid van 12 naar 34 kilometer per uur, terwijl er redenen waren om deze kruising met gematigde snelheid te passeren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn ervaring als trambestuurder en het feit dat hij met een log voertuig zonder uitwijkmogelijkheden reed, verantwoordelijk was voor de gevaarzetting. Het ongeval vond plaats toen het slachtoffer, een fietser, de tramrails wilde oversteken en door de tram werd aangereden, wat leidde tot haar overlijden.

Tijdens de zitting op 28 september 2010 werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een werkstraf van 200 uren had geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte niet roekeloos had gehandeld, hij wel een verwijt kon worden gemaakt voor het opvoeren van de snelheid in een situatie met zwakkere verkeersdeelnemers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende rekening had gehouden met de verkeerssituatie en de aanwezigheid van het slachtoffer. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/610660-09
Datum uitspraak: 12 oktober 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
[adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 september 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J. Schep, advocaat te Apeldoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 december 2008 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een randstadrailvoertuig , daarmede rijdende over de rails op de kruising van de Escamplaan met de Zuiderparklaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- op een afstand van 21 meter voor het oprijden van het kruispunt zijn snelheid heeft opgevoerd tot een maximumsnelheid van 34 kilometer per uur, althans tot een veel hogere snelheid dan de door de HTM geadviseerde snelheid ter plaatse en/of (vervolgens)
- vooraf een kort belsignaal heeft gegeven en/of (vervolgens)
- terwijl hij had waargenomen dat er een groep fietsers/personen, waaronder het slachtoffer, stond(en) te wachten en/of hij met het slachtoffer geen oogcontact had, zijn snelheid niet heeft aangepast en/of verminderd en/of niet voldoende door middel van belsignalen de aandacht van die groep fietsers/personen, waaronder het slachtoffer, heeft proberen te trekken, althans zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om het randstadrailvoertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de kruising kon overzien en/of (vervolgens)
- op een afstand van 6 meter voor de plaats van ongeval de remming van het randstadrailvoertuig heeft ingezet,
- althans niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse,
tengevolge waarvan hij met zijn randstadrailvoertuig tegen een aldaar overstekende fietser/persoon is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 december 2008 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (randstadrailvoertuig), daarmee rijdende op de weg, de Zuiderparklaan en/of de Escamplaan, althans over de rails op de kruising van de Escamplaan met de Zuiderparklaan,
- op een afstand van 21 meter voor het oprijden van het kruispunt zijn snelheid heeft opgevoerd tot een maximumsnelheid van 34 kilometer per uur, althans tot een veel hogere snelheid dan de door de HTM geadviseerde snelheid ter plaatse en/of (vervolgens)
- vooraf een kort belsignaal heeft gegeven en/of (vervolgens)
- terwijl hij had waargenomen dat er een groep fietsers/personen, waaronder het slachtoffer, stond(en) te wachten en/of hij met het slachtoffer geen oogcontact had, zijn snelheid niet heeft aangepast en/of verminderd en/of niet voldoende door middel van belsignalen de aandacht van die groep fietsers/personen, waaronder het slachtoffer, heeft proberen te trekken, althans zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om het randstadrailvoertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de kruising kon overzien en/of (vervolgens)
- op een afstand van 6 meter voor de plaats van ongeval de remming van het randstadrailvoertuig heeft ingezet,
- althans niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse,
- tengevolge waarvan hij met zijn randstadrailvoertuig tegen een aldaar overstekende persoon/fietser is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
de in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
3. Het bewijs (1)
3.1 Het standpunt van de officier van justitie (2)
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een randstadrailvoertuig een verkeersongeval heeft veroorzaakt door te hard te rijden, een kort belsignaal heeft gegeven, hij geen oogcontact had met het slachtoffer, zijn snelheid niet heeft aangepast, 6 meter voor de plaats van het ongeval de remming heeft ingezet, althans niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen, dan wel onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer tengevolge waarvan hij tegen [slachtoffer] is aangereden, die daardoor werd gedood. Subsidiair is verdachte ten laste gelegd dat hij door zijn handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging (3)
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit, nu - zakelijk weergegeven - niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan. Aan verdachte kan geen enkele gradatie van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 worden toegeschreven in het kader van dit ongeluk, aldus de raadsman.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast:
Op 6 december 2008 vond een verkeersongeval plaats op de kruising van de Escamplaan met de Zuiderparklaan te 's-Gravenhage. Daarbij is een randstadrailvooertuig van de HTM tegen [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aangereden, die met haar fiets aan de hand de tramrails wilde oversteken. Tengevolge van deze aanrijding is het slachtoffer overleden. Verdachte was bestuurder van dit voertuig (4). Het door verdachte bestuurde randstadrailvoertuig is als tram aan te merken. (5)
Verdachte naderde met zijn tram de kruising en had hierbij een wit knipperend licht. Dit duidde volgens verdachte op mogelijk conflicterend verkeer met HTM-voertuigen, maar dat doet zich bij deze kruising niet voor. Er was wel een naderende tram uit de tegenovergestelde richting. Verdachte zag aan de overzijde van de kruising een drietal personen wachten rechts voor hem langs de trambaan om deze over te steken. Zij keken hierbij niet in zijn richting, maar kennelijk naar de van de andere kant naderende en voorbijrijdende tram. Verdachte trachtte door het geven van een belsignaal de aandacht van deze personen te trekken. (6) Verdachte reed op dat moment, ongeveer 35 meter voor het oprijden van het kruispunt, ongeveer 12 kilometer per uur. Op het moment dat verdachte oogcontact kreeg met de voorste persoon van het groepje dat stond te wachten, voerde hij zijn snelheid op tot ongeveer 34 kilometer per uur. Dit was op een afstand van ongeveer 21 meter voor het oprijden van het kruispunt. (7) Hierbij had verdachte geen aanwijzing dat de andere personen de door hem bestuurde tram hadden opgemerkt. Verdachte heeft vervolgens toen hij zag dat het slachtoffer naar voren stapte geremd en vrijwel direct daarop de noodremming geactiveerd waardoor op een afstand van 6 meter voor de plaats van de aanrijding het voertuig is gaan remmen. (8) Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment zag dat het slachtoffer hem aankeek. Verdachte heeft hierop zijn blik afgewend, omdat hij wist dat een aanrijding zou volgen gelet op de benodigde remweg. (9)
Beoordeling van de tenlastelegging
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Bij de toepassing van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kunnen zich diverse gradaties van schuld voordoen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte in dit geval niet roekeloos heeft gehandeld en zij zal dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve verder onbesproken laten.
De rechtbank neemt ten aanzien van de lichtere vormen van schuld, als bedoeld in voormeld artikel 6, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen, het volgende in overweging. Verdachte dient bij het besturen van de tram als zogeheten 'sterke' verkeersdeelnemer, die een bijzonder gevaar in het leven roept, rekening te houden met niet regelconform, onvoorzichtig en onoplettend gedrag van andere verkeersdeelnemers. Het beschermen van zwakkere verkeersdeelnemers legt op hem een zware zorgvuldigheidsplicht. Verdachte had dan ook bij het naderen van de kruising, gelet op de hiervoor omschreven verkeerssituatie ter plaatse waar meerdere personen stonden te wachten om over te steken, niet de snelheid van de tram moeten opvoeren, maar moeten aanpassen aan deze omstandigheden en langzamer de kruising dienen op te rijden Dit klemt te meer, nu verdachte had gezien dat niet alle personen die stonden te wachten om over te steken zijn richting uitkeken.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, volgt daaruit echter niet dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat verdachte langzamer heeft gereden dan ter plaatse is toegestaan en dus geen snelheidsovertreding of een andere verkeersovertreding heeft begaan.
Daarbij komt dat de rechtbank het geven van een belsignaal door verdachte als trambestuurder niet als onvoorzichtigheid of onoplettendheid aanmerkt, daar dit juist bevorderend werkt in het kenbaar maken van zijn toenadering. Ook het feit dat verdachte 6 meter voor de plaats van het ongeval door middel van een noodremming heeft getracht zijn voertuig tot stilstand te brengen om het verkeersongeval te voorkomen, kan niet als onvoorzichtig of onoplettend worden aangemerkt. Indien de officier van justitie heeft bedoeld aan te geven dat te laat is geremd, is de rechtbank van oordeel dat dit verdachte niet kan worden verweten, aangezien het slachtoffer pas direct daarvoor de trambaan op stapte. Dit verwijt hangt nauw samen met het verwijt met betrekking tot de gehanteerde snelheid. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd zijn naar het oordeel van de rechtbank de wegwerkzaamheden die aan het kruispunt ten tijde van het ongeval werden verricht niet relevant, nu deze niet van invloed waren op de voor de tram geldende (maximum) snelheid. Voorts is niet gebleken dat de tram of het slachtoffer op enigerlei wijze gehinderd werden of konden worden door deze werkzaamheden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, hoewel hij gelet op de concrete omstandigheden en de verkeerssituatie ter plaatse, de kruising langzamer had dienen op te rijden, geen verwijt in kader van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gemaakt.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het primair tenlastegelegde.
Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, kan niet worden gezegd dat verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Verdachte had zich als professioneel trambestuurder rekenschap moeten geven van het feit dat de tram die hij bestuurde, een log voertuig is met een relatief lange remweg en dat gelet op de rails afhankelijkheid geen uitwijkmogelijkheden heeft. Bovendien is, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, een voertuig van de Randstadrail een aanmerkelijk stiller en ook breder dan een 'gewone' HTM-tram. Ook hiervan had verdachte zich rekenschap moeten geven. Verdachte naderde aanvankelijk met een gematigde snelheid (12 kilometer per uur) een kruising, waar zich enkele personen dicht bij de rails bevonden bij een oversteekplaats. Verdachte had zich van slechts van één van deze personen vergewist dat zijn naderend voertuig was gezien. Daarbij komt dat uit de tegenovergestelde richting ook een tram naderde dan wel voorbijreed. Het onder deze omstandigheden opvoeren van de snelheid van de tram, acht de rechtbank als gevaarzettend aan te merken, temeer daar verdachte wist dan wel had moeten weten dat hij hiermee zijn remweg verlengde.
De rechtbank merkt nog op dat artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 louter gericht is op de gevaarzetting en niet zo zeer op het gevolg van deze gevaarzetting, hoe ernstig ook.
3.4 De bewezenverklaring
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het bij dagvaarding subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging dat:
hij op of omstreeks 06 december 2008 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (randstadrailvoerthuig), daarmee rijdende op de weg, de Zuiderparklaan en/of de Escamplaan, althans over de rails op de kruising van de Escamplaan met de Zuiderparklaan,
- op een afstand van 21 meter voor het oprijden van het kruispunt zijn snelheid heeft opgevoerd tot een maximumsnelheid van 34 kilometer per uur, althans tot een veel hogere snelheid dan de door de HTM geadviseerde snelheid ter plaatse en/of (vervolgens)
- vooraf een kort belsignaal heeft gegeven en/of (vervolgens)
- terwijl hij had waargenomen dat er een groep fietsers/personen, waaronder het slachtoffer, stond(en) te wachten en/of hij met het slachtoffer geen oogcontact had, zijn snelheid niet heeft aangepast en/of verminderd en/of niet voldoende door middel van belsignalen de aandacht van die groep fietsers/personen, waaronder het slachtoffer, heeft proberen te trekken, althans zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om het randstadrailvoertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de kruising kon overzien en/of (vervolgens)
- op een afstand van 6 meter voor de plaats van ongeval de remming van het randstadrailvoertuig heeft ingezet,
- althans niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse,
- tengevolge waarvan hij met zijn randstadrailvoertuig tegen een aldaar overstekende persoon/fietser is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
de in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf/maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarnaast overweegt de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaarzetting door kort voor het oprijden van de kruising de snelheid van de door hem bestuurde tram te verhogen, terwijl er juist redenen waren deze kruising met gematigde snelheid te passeren. Dat verdachte met zijn ervaring als trambestuurder en terwijl hij wist dat hij reed met een log voertuig met een lange remweg, op rails en hij dus geen uitwijkmogelijkheden zou hebben bij een noodgeval, rekent de rechtbank verdachte aan. Deze gevaarzetting resulteerde in een verkeersongeval tengevolge waarvan een persoon is gedood.
De rechtbank heeft acht geslagen op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit (10).
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de omstandigheid dat sinds het ongeval heeft plaatsgevonden geruime tijd is verstreken en dit ongeval ook een emotioneel zware nasleep voor verdachte met zich mee heeft gebracht.
De rechtbank acht gelet op al het vorenstaande de na te melden werkstraf passend. Een geldboete, hoewel een lichtere strafmodaliteit die veelal bij overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet wordt toegepast, doet naar het oordeel van de rechtbank in dit geval onvoldoende recht aan de specifieke omstandigheden van dit geval, waaronder de gevolgen van verdachtes handelen.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 30 (DERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 15 (VIJFTIEN) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. E.C. van Veen, voorzitter,
A.L. Frenkel en S.E. Postema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Janssens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2010.
mrs. Frenkel en Janssens zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1) Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
2 )Daar waar verwezen wordt naar het standpunt van de officier van justitie wordt verwezen naar de requisitoirnota van de officier van justitie alsmede het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting.
3) Daar waar wordt verwezen naar het standpunt van de verdediging wordt verwezen naar de pleitnota van de raadsman en het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting.
4) Verklaring verdachte ter terechtzitting; proces-verbaal verkeersongeval analyse, nummer PL1533/2008/64093 met intern zaaknummer 464.2008; een geschrift, te weten de akte van overlijden betreffende [slachtoffer].
5) Vgl. pleitnota van de raadsman onder 15 ev.
6 )Verklaring verdachte ter terechtzitting;
7 )Proces-verbaal verkeersongeval analyse, nummer PL1533/2008/64093 met intern zaaknummer 464.2008.
8 )Verklaring verdachte ter terechtzitting; Proces-verbaal verkeersongeval analyse, nummer PL1533/2008/64093 met intern zaaknummer 464.2008.
9 )Verklaring verdachte ter terechtzitting.
10 ) Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2010 betreffende verdachte.