Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/36209
V-nummer […]
Inzake: […], eiser,
gemachtigde mr. M.A. Collet, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J.W. Kreumer.
1 Eiser is geboren op […] 1953 en heeft de Bosnische nationaliteit. Op 7 november 1998 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 26 mei 2009 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvraag. Op 17 juni 2009 heeft eiser zijn zienswijze hierop naar voren gebracht. Bij besluit van 17 september 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2 Op 6 oktober 2009 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 juni 2010. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door mr. J.W. de Haan, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen Z. Skoric Petrovic, tolk in de Servo-Kroatische taal.
1.1 Ingevolge artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, voor zover hier van belang, zijn de bepalingen van het verdrag niet van toepassing op een persoon, ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
b. hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
c. hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
1.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Anti-Folterverdrag) wordt onder ‘foltering verstaan iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op aanstichten van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Foltering omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen.
1.3 Het beleid met betrekking tot artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is neergelegd in paragraaf C4/3.11.3 van de Vc 2000.
2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000. Eiser vormt een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid, aangezien ten aanzien van eiser het ernstige vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
3 Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder en heeft daartoe aangevoerd dat de bronnen waarop verweerder zich heeft gebaseerd niet als objectief en deskundig kunnen worden aangemerkt, aangezien deze bronnen voornamelijk interviews betreffen met eisers beul […] in een Bosnisch sensatieblad. In de overige bronnen worden eiser en zijn eenheid niet genoemd als plegers van mensenrechtenschendingen. Het WorldNetDaily betreft een zwaar conservatieve Amerikaanse website. Dit betekent dat de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet op deze bronnen kan worden gebaseerd.
Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat het één keer slaan van een gevangen genomen sluipschutter, nadat deze een 9-jarig meisje had gedood, onvoldoende is om te concluderen dat eiser zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan marteling of foltering. Eiser beroept zich op een rapportage van Human Rights Watch waaruit volgens eiser niet kan worden afgeleid dat alle vrijwilligers die zich bij de politie hebben gemeld zich hebben misdragen.
In het kader van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft eiser aangevoerd dat hij voldoet aan het duurzaamheidsvereiste en dat het weigeren van de verblijfsvergunning disproportioneel is. Eiser heeft aangevoerd dat de belangenafweging die verweerder in het kader van artikel 3 van het EVRM heeft verricht, onjuist en onvolledig is.
4 De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.1 Verweerder stelt dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven of handelingen in de zin van artikel 1, aanhef en onder F, van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder werpt eiser onder meer tegen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van krijgsgevangenen.
4.1.2 Tijdens het aanvullende gehoor van 31 oktober 2002 heeft eiser onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik ben wel betrokken geweest bij schendingen van mensenrechten. Ik heb bijvoorbeeld gevangenen geslagen. Gevangenen werden door ons ondervraagd. Ik heb daarbij met handen geslagen en geschopt om zo’n gevangene te laten bekennen. Hij moest bekennen. Het ging zuiver om soldaten, geen burgers. In mijn eenheid had ik mensen die familieleden hadden die waren omgekomen. Daar was ik kwaad om. Uit wraak heb ik die gevangenen geslagen. Die gevangenen waren onder andere de sluipschutters waar ik eerder over sprak. Er waren ook wel Servische soldaten bij die dronken werden en per ongeluk de verkeerde richting liepen en dan bij de linie werden opgepakt. Er werd dan gezegd breng die soldaat maar naar die speciale eenheid die er wel raad mee zou weten. (…) Ik weet niet met hoeveel gevangenen ik persoonlijk te maken heb gehad. Misschien een tiental, soldaten. Ik weet ook niet hoe vaak ik gevangenen heb mishandeld. Ik kan mij een keer nog goed herinneren toen een opgepakte sluipschutter in geuren en kleuren zat te vertellen dat hij een meisje met brood onder de arm had neergeschoten en dat hij daar 500 mark voor had gekregen. Ik heb hem toen met plezier een paar keer geslagen. Ik heb lichamelijk letsel toegebracht aan gevangenen. Als iemand in elkaar duikt van pijn of ik iemand een vuistslag geef dan breng je lichamelijk letsel toe, want dan hebben ze pijn. Wij gebruikten alleen onze handen en voeten, geen voorwerpen zoals ijzeren staven. Het was dus geen ernstig lichamelijk letsel. Het was allemaal de normale gang van zaken op dat moment. (…)”
4.1.3 Op grond van dit gehoor heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser meerdere krijgsgevangenen heeft mishandeld. De later ingenomen stelling van eiser dat hij enkel een klap heeft gegeven aan een gevangene die een negenjarig meisje had gedood, heeft verweerder in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten. Eiser heeft namelijk geen afdoende antwoord kunnen geven op de vraag waarom hij in eerste instantie heeft verklaard meerdere gevangenen te hebben geslagen en geschopt teneinde ze te bestraffen of tot een bekentenis te dwingen.
4.1.4 Gelet op hetgeen hiervoor is geciteerd uit het aanvullend gehoor van 31 oktober 2002 is verweerder terecht tot de conclusie gekomen dat eiser opzettelijk hevige pijn of hevig leed als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Anti-Folterverdrag heeft toegebracht aan gevangenen met het oogmerk om hen te bestraffen of een bekentenis van ze te verkrijgen. Uit laatstgenoemde bepaling kan niet worden afgeleid dat, wil er sprake zijn van foltering, tevens duidelijk moet zijn wat de lichamelijke of psychische gevolgen zijn van het toebrengen van hevige pijn of hevig leed. Voorts is verweerder terecht tot het oordeel gekomen dat sprake is van knowing and personal participation. Eiser heeft dus gehandeld in strijd met artikel 1 van het Anti-Folterverdrag en valt daarmee onder de reikwijdte van artikel 1, aanhef en onder F, van het Vluchtelingenverdrag.
4.2 Ter onderbouwing van de stelling dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich tevens schuldig heeft gemaakt aan moordaanslagen op willekeurige burgers en een bomaanslag op generaal […], heeft verweerder gewezen op enkele krantenartikelen en de verklaringen die […] heeft afgelegd tijdens een strafproces. Volgens het door eiser overgelegde e-mailbericht van Amnesty International van 19 mei 2010 vormt dit een reden om nader onderzoek te doen naar de vermeende misdragingen van eiser en de eenheid waartoe hij behoorde. Daarmee is echter naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd dat er ook ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich aan de hiervoor genoemde gedragingen schuldig heeft gemaakt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat onvoldoende duidelijk is gebleven of, zoals eiser stelt, […] belang had bij het afleggen van belastende verklaringen over eiser en de eenheid waartoe hij behoorde. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat het bestreden besluit als onrechtmatig moet worden beschouwd, nu verweerder reeds op grond van hetgeen onder 4.4 is overwogen terecht tot het oordeel is gekomen dat eiser artikel 1, aanhef en onder F, van het Vluchtelingenverdrag kan worden tegengeworpen.
4.3.1 Niet in geschil is dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, maar verweerder heeft gesteld dat eiser desondanks niet voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in aanmerking komt.
4.3.2 Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder meer de uitspraak van 24 juni 2009 (LJN BJ1546), moet, zo enigszins mogelijk, worden voorkomen dat een vreemdeling in een situatie geraakt dat hem geen verblijfsvergunning wordt verleend, maar hij evenmin wordt uitgezet. In dit verband moet verweerder beoordelen of de desbetreffende vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat artikel 3 van het EVRM zich duurzaam tegen zijn uitzetting uit Nederland verzet. De term duurzaam moet aldus worden begrepen dat de desbetreffende vreemdeling zich gedurende een groot aantal jaren in een situatie bevindt dat hij, teneinde schending van voormeld artikel te beletten, niet kan worden uitgezet en geen zicht op verandering in deze situatie binnen niet al te lange termijn bestaat. Slechts indien dit het geval is, de desbetreffende vreemdeling voorts aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog altijd niet kan worden uitgezet, vertrek uit Nederland ondanks voldoende inspanningen om aan zijn vertrekplicht te voldoen niet mogelijk is en hij zich daarnaast in Nederland in een uitzonderlijke situatie bevindt, zou het voortduren van een ongewenstverklaring – in verband waarmee hem een verblijfsvergunning wordt onthouden – disproportioneel kunnen zijn.
4.3.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aan het duurzaamheidsvereiste voldoet. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2010 (LJN BN2233) waaruit volgt dat het, in het kader van een ongewenstverklaring, aan de vreemdeling is om toegangsmogelijkheden tot enig ander land dan zijn eigen land van herkomst te onderzoeken en zich in te spannen om zijn vertrek uit Nederland te bewerkstelligen, heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat eiser geen enkele inspanning heeft verricht om verblijfsmogelijkheden elders te onderzoeken. Eiser heeft enkel gesteld dat hij zich alleen door illegaal onderduiken elders kan vestigen. Niet is gebleken dat eiser zich heeft gewend tot de autoriteiten van een derde land, de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) of tot de Dienst Terugkeer & Vertrek. Nu niet is voldaan aan het duurzaamheidsvereiste, behoeft de vraag of de weigering eiser een verblijfsvergunning te verlenen disproportioneel is.
4.4 Voor zover eiser zijn standpunt heeft gehandhaafd dat verweerder hem ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het driejarenbeleid heeft verleend, oordeelt de rechtbank dat, mede in aanmerking genomen het uitzonderlijke karakter van het driejarenbeleid, verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier wegens tijdsverloop in de asielprocedure. Verweerder heeft hieraan ten grondslag mogen leggen dat ten aanzien van eiser ernstige redenen bestaan te veronderstellen dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Gelijk hiervoor reeds is geoordeeld heeft verweerder artikel 1F terecht aan eiser tegengeworpen.
4.5 Het beroep is derhalve ongegrond.
4.6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.H.J.G. Brekelmans, voorzitter, en mr. J. de Gans en mr. C. Vogtschmidt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mehlbaum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 7 oktober 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.