Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/35212
V-nummer: […]
Inzake: [...], eiser,
gemachtigde mr. S.R. Kwee, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J.W. Kreumer.
1 Eiser is geboren op […] 1986 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en eiser ongewenst verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 26 augustus 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 november 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Op 2 december 2008 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 4 juni 2009 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch het beroep voor zover dat is gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor zover dat is gericht tegen de ongewenstverklaring gegrond verklaard en het besluit in zoverre vernietigd. Bij besluit van 17 september 2009 heeft verweerder het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
2 Op 29 september 2009 heeft eiser tegen dit besluit (het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 juni 2010. Ter zitting zijn verschenen […], eisers moeder, en mr. S.R. Kwee. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.1 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
1.2 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan de vreemdeling door verweerder ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
1.3 Het beleid met betrekking tot ongewenstverklaring is neergelegd in hoofdstuk A5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser op goede gronden ongewenst is verklaard.
3 In beroep heeft eiser aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder de ongewenstverklaring van eiser achterwege had moeten laten. Eiser is van mening dat verweerder bij de nieuwe beslissing op bezwaar onvoldoende rekening heeft gehouden met hetgeen in de uitspraak van 4 juni 2009 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, is geoordeeld.
Verweerder heeft onvoldoende betekenis gehecht aan de omstandigheid dat eiser weliswaar meerderjarig is, maar te maken heeft met een zeer ernstig ontwikkelingstekort. Eiser heeft daardoor professionele hulp en begeleiding nodig, die in Suriname niet voorhanden is. Zijn zuster in Suriname kan hem die hulp en begeleiding niet bieden en eisers ouders kunnen hem niet naar Suriname volgen om daar voor hem te zorgen. Zij hebben in Nederland een vaste baan die zij niet kunnen opgeven, omdat zij verantwoordelijk zijn voor het levensonderhoud van hun kinderen. Ook heeft verweerder onvoldoende betekenis gehecht aan het uitzonderlijke feit dat eiser als meerderjarige volgens het jeugdstrafrecht is veroordeeld.
Eiser heeft gewezen op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 23 juni 2008 in de zaak Maslov (LJN BD8475) en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJEG) van
4 maart 2010 in zaak C-578/08 inzake Chakroun (LJN BL8174) alsmede richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: gezinsherenigingsrichtlijn).
4 De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1 De rechtbank stelt vast dat het beroep, voor zover het de intrekking van eisers verblijfsvergunning betreft, bij uitspraak van de rechtbank van 4 juni 2009 niet-ontvankelijk is verklaard. Blijkens de gronden van het beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil daarom beperkt tot de vraag of verweerder eiser ongewenst heeft kunnen verklaren.
4.2 In de uitspraak van 4 juni 2009 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat verweerder de bevoegdheid had om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 ongewenst te verklaren. Immers, niet in geschil is dat eiser wegens het medeplegen van diefstal met geweld, zoals blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie, op 7 augustus 2006 is veroordeeld tot elf maanden en een week jeugddetentie waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, waarbij als bijzondere voorwaarde is gesteld dat eiser zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt inschrijving bij de Stichting MEE om daar een training te volgen.
4.3.1 In de uitspraak van 4 juni 2009 heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van de ongewenstverklaring van eiser het aspect van zijn zelfredzaamheid als meerderjarige verstandelijk beperkte jongeman in Suriname onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. In geschil is de vraag of verweerder dit aspect en de overige door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden voldoende gemotiveerd heeft betrokken bij de belangenafweging in het bestreden besluit.
4.3.2 Op grond van verweerders beleid dienen bij de toepassing van artikel 67 van de Vw 2000 de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig te worden afgewogen tegen het algemene belang, dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend. Indien wordt overgegaan tot ongewenstverklaring van een vreemdeling is op grond van verweerders beleid steeds sprake van inmenging.
Daarbij wordt beoordeeld of die inmenging gerechtvaardigd is op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Hiertoe wordt aan de hand van de zogenaamde ‘guiding principles’ uit het arrest van het EHRM van 2 augustus 2001 inzake Boultif (LJN AD3516) en de criteria benoemd in de uitspraak van het EHRM van 18 oktober 2006 inzake Üner (LJN AZ2407) een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de vreemdeling en het belang van de Staat waarbij verweerder kijkt naar de aard en de ernst van het gepleegde misdrijf, de duur van eisers verblijf in Nederland en eisers gezinssituatie.
4.3.3 De rechtbank stelt vast dat verweerder niet twijfelt aan het feit dat eiser ondanks zijn meerderjarige leeftijd functioneert op het niveau van een acht- of negenjarig kind en daarom niet zelfredzaam is. Hierin heeft verweerder echter niet ten onrechte geen aanleiding gezien het persoonlijk belang van eiser zwaarder te laten wegen dan het algemeen belang van de Staat. Daarbij is van belang dat uit de door eiser overgelegde stukken niet is gebleken dat professionele begeleiding strikt noodzakelijk is. Eiser heeft een zus die in Suriname woont en die hem kan opvangen en begeleiden bij de dagelijkse bezigheden, zoals koken, huishoudelijk werk, boodschappen en het afhandelen van post en financiën. Daarnaast kunnen zijn ouders hem vanuit Nederland financieel en emotioneel steunen. Het is bovendien de keuze van de ouders om eiser niet naar Suriname te volgen. Dat eisers ouders in dat geval hun baan in Nederland moeten opgeven, vormt geen objectieve belemmering om het gezinsleven in Suriname voort te zetten. De omstandigheid dat eiser, die sinds begin juni 2009 weer in Suriname woont, aldaar slachtoffer is geworden van mishandeling, kan niet bij de beoordeling worden betrokken nu deze mishandeling heeft plaatsgevonden na het bestreden besluit. Voorts staat vast dat eiser tot zijn komst naar Nederland op 3 juni 2004 in Suriname heeft gewoond, zodat niet zonder meer gezegd kan worden dat eiser geen banden meer heeft met Suriname.
4.3.4 Het betoog van eiser dat verweerder onvoldoende betekenis heeft gehecht aan de bijzondere omstandigheid dat eiser als meerderjarige volgens het jeugdstrafrecht is berecht kan er niet toe leiden dat verweerder van de ongewenstverklaring van eiser had moeten afzien. In de belangenafweging heeft verweerder niet ten onrechte overwegende betekenis gehecht aan de bescherming van de openbare orde, gelet op de aard en de ernst van het delict waarvoor eiser is veroordeeld en de relatief korte duur van het verblijf van eiser in Nederland. Zoals blijkt uit het arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 7 augustus 2006 is eiser als meerderjarige berecht volgens het jeugdstrafrecht en heeft het hof bij de beoordeling betrokken de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoonlijke omstandigheden en de persoon van eiser. Ondanks zijn verstandelijke beperking is eiser niet ontoerekeningsvatbaar geacht en wordt hij voor zijn daden verantwoordelijk gehouden, nu blijkens het arrest geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van eiser uitsluiten.
4.3.5 Eisers beroep op de uitspraak van het EHRM in de zaak Maslov kan niet tot een ander oordeel leiden. In de zaak Maslov heeft het EHRM geoordeeld dat de ongewenstverklaring van tien jaar niet noodzakelijk is gelet op de jonge leeftijd waarop de strafbare feiten zijn begaan en met name – op één delict na - de niet gewelddadige aard van de strafbare feiten. Eiser is weliswaar behandeld als minderjarige, maar anders dan in de zaak Maslov, is hij veroordeeld voor het plegen van een ernstig geweldsdelict. En anders dan Maslov verbleef eiser nog geen jaar in Nederland toen hij het delict pleegde, terwijl Maslov al sinds zijn zesde jaar binnen de Europese Unie verbleef en op zijn veertiende zijn eerste strafbare feit beging.
4.3.6 De rechtbank gaat voorbij aan eisers betoog dat artikel 8 van het EVRM moet worden uitgelegd in het licht van de gezinsherenigingsrichtlijn. Zo daarin al een ander toetsingskader is vastgelegd dan in artikel 8 van het EVRM, biedt het EVRM noch de daarop gebaseerde jurisprudentie van het EHRM steun voor eisers stelling. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de belangen die deze richtlijn beoogt te beschermen, zoals de aard en de hechtheid van de gezinsband, de duur van het verblijf in de lidstaat en de familiebanden of culturele of sociale banden met het land van herkomst, reeds heeft meegewogen.
4.4 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser op goede gronden ongewenst heeft verklaard.
5 Het beroep is derhalve ongegrond.
6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter, en mr. J. de Gans en mr. F.H.J.G. Brekelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mehlbaum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 7 oktober 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.