ECLI:NL:RBSGR:2010:BN9949

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/15807
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van asielaanvraag van Somalische eiseres in verband met veiligheidssituatie in Mogadishu

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 oktober 2010 uitspraak gedaan in het beroep van een Somalische eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veiligheidssituatie in Mogadishu sinds mei 2009 aanzienlijk is verslechterd, met veel burgerslachtoffers als gevolg. De rechtbank oordeelt dat de motivering van de verweerder, die stelde dat er geen uitzonderlijke situatie in Mogadishu was, onvoldoende was. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de toetsing aan artikel 15 van de Definitierichtlijn moet plaatsvinden tegen de achtergrond van het specifieke gebied waar de vreemdeling vandaan komt. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet adequaat heeft gemotiveerd waarom de situatie in Mogadishu niet als uitzonderlijk wordt beschouwd, en dat de cijfers over burgerslachtoffers niet in de juiste context zijn geplaatst. Hierdoor is het beroep van de eiseres gegrond verklaard en het besluit van de verweerder vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 10/15807
Datum uitspraak: 7 oktober 2010
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum]
v-nummer [nummer]
van Somalische nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. J.A. Pieters,
tegen
de Minister van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 27 april 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 april 2010 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar.
Op 28 april 2010 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 september 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Bril.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ter staving van haar asielaanvraag heeft eiseres, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Een vriendin van eiseres, [naam vriendin], is op 1 januari 2009 vermoord door de Al Shabaab omdat zij zou weten welke personen verantwoordelijk waren voor de moord op haar vader. Eiseres is getuige geweest van de moord op [naam vriendin]. Vanaf begin 2010 heeft eiseres telefoontjes gekregen, waarbij zij door de Al Shabaab met de dood werd bedreigd. Op 8 maart 2010 is de Al Shabaab bij eiseres aan de deur geweest en is zij opnieuw bedreigd. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres Somalië verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat en voor zover van belang, ten grondslag gelegd.
Eiseres heeft het door haar tijdens de reis gebruikte paspoort niet overgelegd, hetgeen haar is toe te rekenen. Daarom is sprake van omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Er bestaat voorts geen aanleiding om eiseres op grond van het door haar naar voren gebrachte asielrelaas, waarvan geen positieve overtuigingskracht uitgaat, een verblijfsvergunning te verlenen.
Eiseres komt geen geslaagd beroep toe op artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn). Hoewel onderkend wordt dat in Zuid- en Centraal-Somalië sprake is van een slechte veiligheidssituatie, is geen sprake van een situatie, waarin een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op ernstige schade.
4. Hiermee kan eiseres zich niet verenigen. In het navolgende zal, voor zover van belang, op haar beroepsgronden worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
8. Aan het standpunt dat op eiseres artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 van toepassing is, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat zij het door haar tijdens de reis van Ethiopië naar Nederland gebruikte paspoort na de paspoortcontrole heeft afgestaan aan haar reisagent, terwijl zij op dat moment reeds in Nederland was, alwaar de bescherming van de Nederlandse autoriteiten kon worden ingeroepen. Van eiseres mocht, aldus verweerder, worden verlangd bij binnenkomst direct de bescherming van de Nederlandse autoriteiten in te roepen, onder gelijktijdige overlegging van alle beschikbare documenten.
9. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op vorenbedoeld standpunt heeft kunnen stellen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en het beleid volgt dat afgifte van een reisdocument aan de reisagent in beginsel aan de vreemdeling toerekenbaar is. Dit is alleen anders wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat de documenten onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven, hetgeen eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres kan niet gevolgd worden in haar betoog dat zij het paspoort niet in handen heeft gehad, nu zij tijdens het eerste gehoor heeft verklaard dat zij tijdens de paspoortcontrole het paspoort in handen heeft gehad (pagina drie van het verslag), welke verklaring zij nadien niet heeft gewijzigd. De omstandigheid dat eiseres niet de intentie had in Nederland asiel aan te vragen, omdat zij op doorreis was naar Zweden, maakt het voorgaande niet anders.
10. Hieruit volgt dat verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres heeft mogen tegenwerpen. Als zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet, dient volgens het gestelde in paragraaf C14/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals dat luidde ten tijde van belang, van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan om het geloofwaardig te achten.
11. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 27 januari 2003 in zaak nr. 200206297/1, AB 2003, 286), behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de asielzoeker in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan die beoordeling slechts terughoudend worden getoetst. De maatstaf bij die te verrichten toetsing is niet het eigen oordeel van de rechter over de geloofwaardigheid van het relaas, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen.
12. In het besluit van 28 april 2010 heeft verweerder zich, mede onder verwijzing naar het voornemen, gemotiveerd op het standpunt gesteld dat en waarom het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht mist en derhalve ongeloofwaardig is. Daaraan heeft hij onder meer ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is dat eiseres een jaar na de moord op haar vriendin dreigtelefoontjes heeft ontvangen. Eiseres heeft verklaard dat zij is weggerend toen Shukri vermoord werd en de leden van Al Shabaab niet veel tijd hadden om haar gezicht te zien, zodat niet aannemelijk is dat de Al Shabaab heeft kunnen achterhalen dat eiseres aanwezig was bij de moord op haar vriendin. Bovendien heeft eiseres niet kunnen verklaren hoe de Al Shabaab haar telefoonnummer heeft kunnen achterhalen, waarbij verweerder in aanmerking heeft genomen dat eiseres geen abonnement had en nergens geregistreerd stond. Voorts is het volgens verweerder bevreemdingwekkend dat de Al Shabaab pas vanaf eind 2009 op zoek is gegaan naar eiseres, aangezien Shukri reeds op 1 januari 2009 is vermoord. Tevens is het bevreemdend dat de Al Shabaab eiseres pas in maart 2010 een bezoek heeft gebracht, aangezien, naar gesteld, de Al Shabaab vanaf eind 2009 op de hoogte was van haar naam en telefoonnummer.
13. Gelet op het hiervoor in onder 10 en 11 uiteengezette toetsingskader, biedt hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres op diverse punten vage en bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd en het relaas mitsdien positieve overtuigingskracht mist. Ten aanzien van het betoog in beroep dat het mogelijk is dat eiseres eerst eind 2009 is lastiggevallen omdat zij zich tot die tijd heeft gehuld in een burka, overweegt de rechtbank dat deze verklaring niet overeenkomt met de tijdens het nader gehoor gegeven verklaring dat zij pas na de telefonische bedreigingen in januari 2010 een burka is gaan dragen (pagina 5 en 7). In dit verband wordt opgemerkt dat, indien als gevolg van het toerekenbaar ontbreken van documenten van het relaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan, reeds een enkele vaagheid tot de slotsom kan leiden dat daarvan geen sprake is.
14. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder in het individuele asielrelaas van eiseres ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor verlening van een verblijfsvergunning op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden.
15. Ten aanzien van het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn overweegt de rechtbank het volgende.
16. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder e, en artikel 18, van de Definitierichtlijn, verlenen de lidstaten de subsidiaire beschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of een staatloze ten aanzien van wie zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade die bestaat uit een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
17. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan – voor zover hier van belang – een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
18. Onder artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, wordt met ingang van 25 april 2008 ingevolge het bepaalde in artikel 3.105d van het Vreemdelingenbesluit 2000, zoals dat gold ten tijde van het besluit van 28 april 2010 en voor zover hier van belang, ook begrepen ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
19. Met voornoemde bepaling heeft verweerder uitvoering gegeven aan artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
20. In beroep en de daarin ingelaste zienswijze, heeft eiseres, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verweerder ten onrechte in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn de algemene veiligheidssituatie in de context van Centraal- en Zuid-Somalië heeft beoordeeld en niet tegen de achtergrond van Mogadishu, waaruit eiseres afkomstig is.
21. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2010 (zaak nr. 201005094/1) dient de toetsing aan artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn in voorkomend geval plaats te vinden tegen de achtergrond van het betrokken gebied waarnaar de desbetreffende vreemdeling dient terug te keren. Het door verweerder gehanteerde uitgangspunt dat de algemene veiligheidssituatie beoordeeld dient te worden tegen de achtergrond van het gehele gebied waarin het betreffende gewapend conflict plaats heeft, kan dan ook geen stand houden.
22. In het voorgaande en in aanmerking genomen dat onbetwist is dat eiseres afkomstig is uit Mogadishu ziet de rechtbank aanleiding te bezien of het in het besluit besloten liggende standpunt dat in Mogadishu, gelegen in Zuid-Somalië, geen sprake is van de in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn bedoelde uitzonderlijke situatie de toetsing in rechte kan doorstaan.
23. Eiseres heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij, gelet op de veiligheidssituatie in Mogadishu ten tijde van belang, aan artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn geen aanspraak op bescherming kan ontlenen. In dit verband heeft zij in de bestuurlijke fase verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië (hierna: het ambtsbericht) van maart 2009, oktober 2009 en 24 maart 2010, verschillende rechterlijke uitspraken, waaronder de Afdelingsuitspraak van 26 januari 2010 (zaak nr. 200905017/1), en niet nader geduide door de president van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens getroffen interim measures. Ter nadere onderbouwing van de slechte veiligheidssituatie in Mogadishu heeft eiseres in beroep, bij brieven van 5 mei 2010, 7 mei 2010, 18 mei 2010 en 20 augustus 2010, verwezen naar:
- de in de Afdelingsuitspraak van 26 januari 2010 genoemde stukken,
- een "Country Summary" inzake Somalië van Human Rights Watch van januari 2010,
- het rapport 'So much to fear, war crimes and the devastation of Somalia' van Human Rights Watch van december 2008,
- een gedeelte van de Operational guidance note inzake Somalië van maart 2009,
- het rapport ‘Somalia: security and protection crisis continues despite peace deal’ van IDMC van 20 mei 2009,
- het rapport 'Somalia: political and security crises, acces limits and donor cuts increasing IDP vulnerability' van IDMV van december 2009,
- het artikel 'Human rights violations escalate in war-torn Mogadishu: Unicef en UNHCR van juni 2009,
- het artikel 'The Netherlands: Do not deport Somalis' van Human Rights Watch van juli 2010,
- een Amnesty International public statement van juli 2010,
- de UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Somalia van mei 2010,
- het artikel 'Heavy clashes continue to kill and displace thousands of civilians in Mogadishu' van UNHCR van 28 mei 2010,
- het rapport 'Somalia: Displacement and worsening humanitarian situation as a result of ongoing violence and conflict' van IDMC van juli 2010,
- diverse rechterlijke uitspraken.
24. Paragraaf 2.3.2 van het ambtsbericht van maart 2010 vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
'De veiligheidssituatie in geheel Zuid- en Centraal-Somalië was in de verslagperiode slecht. In de verslagperiode vonden in Zuid- en Centraal-Somalië geregeld gevechten plaats tussen TFG milities, AMISOM en aan de TFG gelieerde milities als Ahlu-Sunna w’al-Jama’a en delen van de voormalige UIC enerzijds tegen Al-Shabaab, Hizbul Islam en gelieerde milities anderzijds, die onderling ook strijd leverden. Bij deze gevechten vielen geregeld burgerslachtoffers. Betrouwbare cijfers over het aantal slachtoffers van de gevechten zijn door de slechte veiligheidssituatie moeilijk te vergaren.
De hevigste gevechten tijdens deze verslagperiode vonden plaats in Mogadishu, maar ook op andere plekken in Zuid- en Centraal-Somalië was sprake van gewelddadigheden. (...)
Mogadishu
Gedurende de gehele verslagperiode was de veiligheidssituatie in geheel Mogadishu slecht. In Mogadishu werden gedurende de verslagperiode geregeld zware wapens als artillerie, mortieren en bermbommen gebruikt. Daarnaast vonden zelfmoordaanslagen plaats. Hierbij vielen geregeld burgerslachtoffers. Zo vielen op 3 december 2009 bij een zelfmoordaanslag in Mogadishu circa 20 doden, waaronder 4 TFG-ministers. Tevens was er sprake van ernstige en wijdverspreide schendingen van mensenrechten.'
25. In de UNHCR Eligibility Guidelines van mei 2010 is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
'This shift in military momentum towards the insurgency was clearly reflected in a major new campaign in Mogadishu beginning on 7 May 2009. In an attempt to remove the TFG and AMISOM forces from Mogadishu and take control of the entirety of Banadir, Al-Shabaab, Hizbul Islam and other insurgent groups made a joint attack on the TFG and its allies. The fighting was the worst in recent months with attacks and counter-attacks, with civilians again being caught in the cross-fire.
Since January 2007, more than 16,000 civilians have been killed in the ongoing fighting. In May 2009 alone, an estimated 200 people were killed and nearly 700 injured in Mogadishu, the majority of whom were reportedly civilians. Mortar shelling into heavily civilian-populated areas led to the killing of entire families and the displacement of an estimated 70,000 people in May.
(...)
The UN Humanitarian Coordinator for Somalia has commented on the very high levels of civilian casualties during fighting in Mogadishu in April 2010 and acknowledged hospital reports which show over 900 civilian casualties for the period between March-April 2010.
(...)
In Mogadishu, where the most frequent reports of violence and conflict are recorded, civilians and combatants alike are killed and injured in significant numbers, estimates range from between 20 to 50 fatalities per week. Due to the types of munitions and tactics employed by all sides in the conflict, including indiscriminate shelling in the city itself, civilians are regularly caught in the crossfire. On National Army Day on 13 April 2010, 18 people were killed by shelling or a road side bomb in Mogadishu.
(...)
In September 2009, 145 people were reported killed and another 285 injured in heavy clashes throughout southern and central Somalia, mainly in Kismaayo and Mogadishu. MSF has noted a total lack of regard for the safety of civilians following the admittance in early 2010 of 66 women and children injured in fighting to Daynile Hospital, Mogadishu over a 72 hour period, and highlights that in 2009 just under half of the 1,137 people admitted to this hospital were women and children under 14.
(...)
Given the above, UNHCR considers that the prevailing situation in southern and central Somalia with the reported high frequency of significant casualties among the civilian population represents events seriously disturbing public order in the meaning of the extended refugee definition of Article I(2) of the OAU Convention or – in the European context – a situation of indiscriminate violence in a situation of internal armed conflict in the meaning of Article 15(c) of the EU Qualification Directive.'
26. De publicatie van het UNHCR van 28 mei 2010 vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
'More than 17,000 people have been displaced from their homes in the Somali capital Mogadishu in May. Over 14,300 fled in the past two weeks alone, following renewed, heavy fighting between the Transitional Federal Government troops, supported by the African Union Peace Keeping Force (AMISOM), and armed opposition groups. We note with grave concern that the rates of casualties and displacement have increased over the past 14 days. According to information we are seeing in field reports, at least 60 people have been killed and more than 50 wounded and injured in street clashes. An estimated 200,000 Somalis have been displaced since the beginning of the year.
The majority of Somalis who were forced to flee from their homes in the past fortnight are displaced within the capital – an estimated 9,300 people. Mogadishu already shelters more than 350,000 internally displaced people (IDPs). The number of displaced families, living in the streets of Mogadishu in extreme conditions is gradually increasing, according to reports from our partners. Many families are in desperate situations, stuck in the embattled city. They cannot afford transport to the makeshift camps in the Afgooye corridor, already hosting 366,000 IDPs and just 15 kilometers west of Mogadishu.'
27. Voornoemd rapport van de IDMC van juli 2010 tenslotte vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
'In the capital Mogadishu, the ongoing fighting in 2010 has displaced 17,000 people, with particularly severe consequences for children. A quarter of the nearly 1,400 casualties recorded by three of the main hospitals in Mogadishu between late March and late May were children under the age of five. Children were also affected by outbreaks of cholera and acute watery diarrhoea (UN News, 4 June 2010).'
28. Verweerder heeft zich in het voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag, dat is ingelast in het besluit van 28 april 2010, op het standpunt gesteld dat op grond van alle beschikbare informatie weliswaar gesteld moet worden dat in Zuid- en Centraal-Somalië sprake is van een slechte veiligheidssituatie en daarmee een samenhangende slechte humanitaire situatie, maar dat daaruit niet volgt dat sprake is van een situatie waarin een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op ernstige schade. Ten behoeve van de beoordeling van de veiligheidssituatie in Zuid- en Centraal-Somalië heeft verweerder gekeken naar de aard en de intensiteit van het geweld, de vluchtelingenstromen binnen en vanuit Zuid- en Centraal-Somalië en de gevolgen voor de burgerbevolking.
29. Uit de door eiseres ingebrachte stukken, met name uit hetgeen hiervoor onder 24 tot en met 27 is weergegeven, blijkt dat vanaf mei 2009 de veiligheidssituatie in Mogadishu is verslechterd, waarbij vele burgerslachtoffers zijn gevallen, en dat deze slechte situatie ten tijde van belang nog voortduurde. Voorts volgt daaruit dat de veiligheidssituatie in Mogadishu slechter is dan in andere delen van Zuid- en Centraal-Somalië. In aanmerking genomen hetgeen onder 21 is overwogen, had verweerder in het licht van deze informatie nader dienen te motiveren waarom in Mogadishu geen uitzonderlijke situatie wordt aangenomen als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. De gegeven motivering volstaat niet. Hierbij is van belang dat verweerder de cijfers over het aantal burgerslachtoffers, die dienen ter ondersteuning van zijn stelling dat geen aanleiding wordt gevonden voor het aannemen van bedoelde uitzonderlijke situatie, niet heeft bezien in relatie tot het aantal inwoners in Mogadishu, maar in relatie tot de gehele populatie van Zuid- en Centraal-Somalië. Ook de met de slechte veiligheidssituatie samenhangende slechte humanitaire situatie had verweerder dienen te bezien tegen de achtergrond van Mogadishu.
30. Hieruit volgt dat het besluit van 28 april 2010 een deugdelijke motivering ontbeert en wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
31. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het
Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 437,- per punt en wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
De beslissing
De rechtbank:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 28 april 2010;
III. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
IV. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, begroot op € 874,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Horsthuis, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2010.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).