ECLI:NL:RBSGR:2010:BN9938

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
375949 / KG ZA 10-1146
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleidsvrijheid van het CJIB bij tenuitvoerlegging van straffen en schadevergoedingsmaatregelen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 oktober 2010, staat de vordering van [eiser] centraal, die zich richt tegen de Staat der Nederlanden, specifiek het Ministerie van Justitie en het openbaar ministerie. [eiser] is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, met een schadevergoedingsmaatregel die leidt tot vervangende hechtenis bij niet-betaling. De zaak is ontstaan nadat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de tenuitvoerlegging van de straffen op zich heeft genomen. [eiser] betwist de rechtmatigheid van de volgorde waarin de vervangende hechtenis wordt uitgevoerd, en stelt dat hij niet op de hoogte was van zijn betalingsverplichtingen en de gevolgen daarvan.

De voorzieningenrechter overweegt dat het CJIB een ruime beleidsvrijheid heeft bij de uitvoering van straffen en dat de rechter slechts een marginale toetsing kan uitvoeren. De rechter concludeert dat het beleid van het CJIB, dat bepaalt dat eerst de vervangende hechtenis voor de schadevergoedingsmaatregel wordt uitgevoerd, niet onrechtmatig is. [eiser] had voldoende kennis van de opgelegde maatregelen en de gevolgen van niet-betaling. De rechter wijst de vordering van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.079,--. Dit vonnis benadrukt de bevoegdheid van het CJIB en de beperkte mogelijkheden voor de rechter om in te grijpen in de uitvoering van straffen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 375949 / KG ZA 10-1146
Vonnis in kort geding van 5 oktober 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.J. Andel te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (in het bijzonder het Ministerie van Justitie, meer speciaal het openbaar ministerie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. E.G. Fels te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 september 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij vonnis van 12 maart 2007 van de politierechter de Rotterdam onder parketnummer 10/652767-05 is [eiser] veroordeeld tot een maand voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf voor de duur van 180 uur terwijl tevens een schadevergoedingsmaatregel is toegewezen voor een bedrag van € 1.567,95. Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel is bepaald dat een vervangende hechtenis van 31 dagen moet worden ondergaan bij niet-betaling.
1.2. De zaak is in juli 2007 overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voor de tenuitvoerlegging van de taakstraf en de schadevergoedingsmaatregel. De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel heeft het CJIB-nummer [nummer] meegekregen. Begin oktober 2007 heeft de officier van justitie de taakstraf omgezet in 90 dagen vervangende hechtenis. In november 2007 is [eiser] ter arrestatie geregistreerd in het opsporingssysteem.
1.3. [eiser] is sinds 1 januari 2010 van zijn vrijheid beroofd in verband met de Rotterdamse strafzaak onder parketnummer 10/701000-10. De voorlopige hechtenis is bij bevel van 2 juli 2010 met ingang van 5 juli 2010 voor onbepaalde tijd geschorst. [eiser] is niet in vrijheid gesteld vanwege de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in de onder 1.1. genoemde zaak.
1.4. Op 21 juli 2010 heeft [eiser] gevraagd om een regeling voor betaling van het bedrag van € 1.567,95. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij in gijzeling zit in verband met de kwestie geregistreerd onder het onder 1.2. vermelde CJIB-nummer. Het CJIB heeft dat verzoek bij brief van 29 juli 2010 afgewezen.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat te gebieden het ervoor te houden dat [eiser] met ingang van 5 juli 2010 de vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen in de strafzaak met parketnummer 10/652767-05 ondergaat. Daarbij doelt hij op de vervangende hechtenis in verband met de hem opgelegde taakstraf.
2.2. Daartoe voert [eiser] het volgende aan. De vervangende hechtenis met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel is een uiterst dwangmiddel om een veroordeelde te pressen tot betaling over te gaan. De tenuitvoerlegging daarvan is in deze zaak onrechtmatig omdat [eiser] nooit heeft geweten dat hij moest betalen en wat de consequentie van niet-betalen zou zijn en omdat [eiser] niet over het verschuldigde bedrag kon beschikken nu hij ruim zes maanden voorafgaand in detentie had doorgebracht. Daarbij komt dat [eiser] alsnog zal betalen en er voor het openbaar ministerie geen verplichting bestaat om het dwangmiddel met betrekking tot de schadevergoeding te laten prevaleren boven de tenuitvoerlegging van de 90 dagen hechtenis. Het staat het openbaar ministerie onder deze omstandigheden niet vrij eerst de hechtenis met betrekking tot de schadevergoeding te laten ondergaan en pas nadien de hechtenis betreffende de taakstraf.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. [eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
3.2. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Het CJIB is in opdracht van het openbaar ministerie belast met de executie van schadevergoedingsmaatregelen en taakstraffen.
3.3. Vaststaat dat het CJIB in onderhavige zaak is belast met de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis ten aanzien van [eiser] van zowel de schadevergoedingsmaatregel als de taakstraf. [eiser] betwist op zichzelf de bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan niet, maar stelt dat de Staat in deze zaak niet kan bepalen dat eerst de vervangende hechtenis ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer wordt gelegd alvorens over te gaan tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis ten aanzien van de taakstraf. Hij meent dat de Staat door aldus te handelen jegens hem onzorgvuldig handelt.
3.4. Het CJIB heeft in beginsel een ruime beleidsvrijheid bij de wijze van tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen en taakstraffen. Aan de voorzieningenrechter komt daarom slechts een marginale toetsingsbevoegdheid toe. De wijze waarop het CJIB ten uitvoer legt, is neergelegd in de 'Aanwijzing executie straffen en maatregelen' (Staatscourant 2010, 9605, hierna 'de Aanwijzing'). Op grond van de Aanwijzing is het vast beleid dat eerst de vervangende hechtenis van een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer wordt gelegd en daarna de vervangende hechtenis van een taakstraf.
3.5. De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat de door [eiser] aangevoerde omstandigheden geen grond opleveren om te concluderen dat toepassing van voormeld beleid in deze zaak onrechtmatig is. De Staat heeft immers voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] al langere tijd, ten minste sinds januari 2010, op de hoogte is van het feit dat aan hem een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, die bij niet-betaling zal worden vervangen door hechtenis. De stelling van [eiser] dat het vermeende onrechtmatig handelen van de Staat mede gelegen is in het feit dat hij in strijd met een wettelijke bepaling niet ten minste veertien dagen voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis daarvoor is gewaarschuwd, wordt niet gevolgd nu onbetwist is gebleven dat de afwezigheid van een aan de Staat bekende woon- en verblijfplaats daaraan debet was. Voorts heeft [eiser] pas na aanvang van de vervangende hechtenis om een betalingsregeling verzocht. Het was hem op dat moment ook bekend dat hij de vervangende hechtenis in verband met de schadevergoedingsmaatregel onderging, zo volgt uit de brief van 21 juli 2010 met vermelding van CJIB-nummer. Een eventuele (eerdere) betalingsonmogelijkheid aan de zijde van [eiser] staat niet aan de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in de weg. De mededeling van [eiser] dat zijn werkgever thans bereid is het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel te betalen, kan evenmin tot een ander oordeel leiden, aangezien [eiser] deze toezegging op geen enkele manier heeft onderbouwd en bovendien vaststaat dat betaling hoe dan ook niet tijdig heeft plaatsgevonden.
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.079,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2010.
hvd