ECLI:NL:RBSGR:2010:BN9639
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- B.C. Punt
- D.H. baron von Maltzahn
- W.G. de Boer
- Rechtspraak.nl
Verlies van Nederlandse nationaliteit door verblijf in Suriname en toepassing van de Toescheidingsovereenkomst
In deze zaak heeft verzoeker op 4 maart 2008 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin hij verzoekt vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft echter in verschillende brieven, waaronder een brief van 30 maart 2010, gesteld dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 juli 2010, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. dr. G.P. Dayala, en de IND werd vertegenwoordigd door mr. I.S. IJserinkhuijsen.
Verzoeker, geboren in 1960 in Suriname, heeft als minderjarige de nationaliteit van zijn vader gevolgd. De IND betoogde dat verzoeker op 23 januari 1978 van rechtswege de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, waardoor hij de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker en zijn vader op dat moment in Suriname verbleven, en dat verzoeker op basis van artikel 6 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten (TOS) de nationaliteit van zijn vader volgde.
De rechtbank concludeert dat verzoeker, door het verblijf van zijn vader in Suriname en zijn eigen verblijf daar, op 23 januari 1978 de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. De rechtbank laat in het midden of de moeder van verzoeker op 30 maart 1978 heeft geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit, aangezien dit voor de nationaliteit van verzoeker niet meer van belang is. De rechtbank wijst het verzoek van verzoeker af, waarmee de uitspraak van de IND wordt bevestigd.