ECLI:NL:RBSGR:2010:BN9639

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06194 / HA RK 08-234
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlandse nationaliteit door verblijf in Suriname en toepassing van de Toescheidingsovereenkomst

In deze zaak heeft verzoeker op 4 maart 2008 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin hij verzoekt vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft echter in verschillende brieven, waaronder een brief van 30 maart 2010, gesteld dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 juli 2010, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. dr. G.P. Dayala, en de IND werd vertegenwoordigd door mr. I.S. IJserinkhuijsen.

Verzoeker, geboren in 1960 in Suriname, heeft als minderjarige de nationaliteit van zijn vader gevolgd. De IND betoogde dat verzoeker op 23 januari 1978 van rechtswege de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, waardoor hij de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker en zijn vader op dat moment in Suriname verbleven, en dat verzoeker op basis van artikel 6 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten (TOS) de nationaliteit van zijn vader volgde.

De rechtbank concludeert dat verzoeker, door het verblijf van zijn vader in Suriname en zijn eigen verblijf daar, op 23 januari 1978 de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. De rechtbank laat in het midden of de moeder van verzoeker op 30 maart 1978 heeft geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit, aangezien dit voor de nationaliteit van verzoeker niet meer van belang is. De rechtbank wijst het verzoek van verzoeker af, waarmee de uitspraak van de IND wordt bevestigd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 306194 / HA RK 08-234
Beschikking van 30 september 2010
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. V.K.S. Budhulall,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door: mr. I.S. IJserinkhuijsen.
1. Het procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 4 maart 2008 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
1.2 De IND heeft zich bij brieven van 16 juni 2009, 16 februari 2010 en 8 juni 2010 op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De officier van justitie heeft bij brief van 30 maart 2010 meegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de Staat en geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling van het verzoekschrift.
1.3 De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op donderdag 22 juli 2010. Verzoeker is verschenen, vergezeld van mr. dr. G.P. Dayala. Namens de IND is mr. I.S. IJserinkhuijsen verschenen.
1.4 Op 6 augustus 2010 heeft mr. Dayala schriftelijk gereageerd op door de IND ter zitting overgelegde producties. De IND heeft vervolgens gereageerd bij brief van 23 augustus 2010.
2. Het verzoek en het verweer
2.1 Verzoeker voert aan dat hij op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] (Suriname) is geboren. Op 6-jarige leeftijd is hij met zijn ouders naar Nederland vertrokken. Hij heeft tot 9 februari 1977 in Nederland gewoond en is toen met zijn moeder teruggekeerd naar Suriname. Zijn vader heeft Nederland al eerder verlaten en is via Suriname naar de Verenigde Staten gegaan. Verzoeker meent dat hij de Nederlandse nationaliteit nimmer heeft verloren.
2.2 De IND voert aan dat verzoeker met ingang van 23 januari 1978 van rechtswege in het bezit is van de Surinaamse nationaliteit, waardoor hij de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. Als minderjarige heeft hij de nationaliteit van zijn vader gevolgd. De vader van verzoeker heeft op 23 januari 1978 van rechtswege de Surinaamse nationaliteit verkregen, omdat hij gedurende twee jaren in Suriname woonplaats had, aldus de IND.
3. De beoordeling
3.1 Verzoeker is op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] (Suriname) geboren als zoon van [moeder] en [vader], beiden van Nederlandse nationaliteit. Verzoeker verkreeg bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit. Ten tijde van de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten, gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de republiek Suriname (TOS) op 25 november 1975 verbleef verzoeker met zijn ouders in Nederland, zodat hij (evenals zijn ouders) de Nederlandse nationaliteit behield.
3.2 De vader van verzoeker is op 13 januari 1976 uitgeschreven uit het bevolkingsregister van de gemeente Amsterdam en verzoeker met zijn moeder op 9 februari 1977.
3.3 Artikel 6 van de TOS bepaalt in lid 1 dat minderjarigen de nationaliteit van hun vader volgen en in lid 2 dat zij de nationaliteit volgen die hun moeder ingevolge de TOS verkrijgt of behoudt, indien en zolang zij met de moeder in een ander land verblijven dan de vader. Verzoeker meent dat lid 2 op hem van toepassing is, omdat zijn vader niet in Suriname verbleef maar in de Verenigde Staten, en omdat zijn moeder, met wie hij in Suriname woonde, de Nederlandse nationaliteit heeft behouden. De IND meent dat lid 1 van toepassing is, omdat de vader van verzoeker ook in Suriname woonde en op grond van een verblijf van twee jaar in Suriname de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, terwijl verzoeker op dat moment nog minderjarig was.
3.4 In een brief van 12 mei 2009 heeft de directeur van het centraal Bureau voor Burgerzaken te Paramaribo onder meer verklaard dat [ ] (de vader van verzoeker) op 23 januari 1976 is ingeschreven in het bevolkingsregister van Paramaribo, komende uit Nederland, en dat hij na twee jaren onafgebroken woonplaats c.q. verblijf met ingang van 23 januari 1978, op grond van artikel 5 lid 2 van de TOS de Surinaamse nationaliteit verkreeg. Voorts heeft de IND ter zitting een fotokopie overgelegd van het naturalisatieverzoek van de vader van verzoeker van 30 december 1991. In dat verzoek geeft hij aan in januari 1976 wegens ziekte van zijn moeder naar Suriname te zijn vertrokken. Hij geeft daarin tevens aan dat na ongeveer twee jaar hij in plaats van een Nederlands een Surinaams paspoort ontving. De rechtbank komt tot het oordeel dat hiermee voldoende is komen vast te staan dat de vader van verzoeker na zijn vertrek uit Nederland in februari 1976 zijn woonplaats heeft gehad in Suriname. Aangezien verzoeker, zoals hij zelf aangeeft, met zijn moeder na vertrek uit Nederland in februari 1977, eveneens woonplaats had in Suriname, is op verzoeker artikel 6 lid 1 van de TOS van toepassing. Verzoeker verbleef evenals zijn vader en zijn moeder op 23 januari 1978 in Suriname, volgde op die dag zijn vader in het bezit van de Surinaamse nationaliteit en heeft daarmee op grond van artikel 2 van de TOS de Nederlandse nationaliteit verloren.
3.5 De rechtbank kan in het midden laten of de moeder van verzoeker op 30 maart 1978 al dan niet heeft geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit. Dat is, gelet op het voorgaande, voor de nationaliteit van verzoeker niet meer van belang: verzoeker heeft op grond van artikel 6 lid 1 van de TOS als minderjarige de nationaliteit van zijn vader gevolgd en is daarom vanaf 23 januari 1978 niet meer in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
BESLISSING:
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.C. Punt, D.H. baron von Maltzahn en W.G. de Boer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.