ECLI:NL:RBSGR:2010:BN9447

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/7953 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.D.J. van Reenen-Stroebel
  • C.C. de Rijke-Maas
  • M.P. Celie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig besluit en schending zorgplicht door de minister van Defensie

In deze zaak heeft eiser, een voormalig ambtenaar van de Koninklijke Landmacht, een verzoek om schadevergoeding ingediend tegen de minister van Defensie. Het verzoek is gebaseerd op drie grondslagen: een onrechtmatig besluit, schending van de zorgplicht door de werkgever en goed werkgeverschap. Eiser heeft zijn beroep ingesteld tegen een besluit van 23 september 2008, waarin zijn verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 23 september 2010 behandeld, waarbij eiser in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden is overgeplaatst en dat deze overplaatsing later door de rechtbank is vernietigd. Eiser heeft gesteld dat hij als gevolg van deze overplaatsing geestelijk leed heeft ondervonden en dat zijn eer en goede naam zijn aangetast. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van immateriële schade en dat de gestelde schade niet in direct verband staat met het onrechtmatige besluit. De rechtbank heeft ook overwogen dat de zorgplicht van de werkgever niet zo ver strekt dat deze alle mogelijke wrijvingen op de werkvloer moet voorkomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 6 oktober 2010.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/7953 MAW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[Eiser ], wonende te [plaats],
gemachtigde [A],
en
de minister van Defensie (voorheen: de staatssecretaris van Defensie), verweerder.
I PROCESVERLOOP
Eiser heeft bij brief van 2 november 2008 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 september 2008, waarbij de afwijzing van eisers verzoek om schadevergoeding is gehandhaafd. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 28 november 2008.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en bij brief van 2 februari 2009 een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het bovengenoemde beroep heeft plaatsgevonden op 23 september 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B].
II OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser, tot 31 augustus 2003 als [functie] aangesteld bij de Koninklijke Landmacht, laatstelijk in de rang van [rang], is bij besluit van 7 november 2002 met onmiddellijke ingang geplaatst bij de [...]kazerne te [plaats 2].
1.2 Bij besluit van 22 maart 2004 heeft verweerder eisers bezwaren tegen het besluit van 7 november 2002, in afwijking van het advies van het toenmalige Adviesorgaan Bestuursrechtelijke Geschillen Koninklijke Landmacht (ABGKL), ongegrond verklaard.
1.3 De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 juli 2005, AWB 04/1332 MAWKLA, verweerders besluit van 22 maart 2004 wegens strijd met het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) vernietigd en tevens aanleiding gezien het primaire besluit van 7 november 2002, voor zover bestreden, te herroepen.
1.4 Bij brief van 9 oktober 2006 heeft eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van de vernietigde overplaatsing van [plaats 1] naar [plaats 2] en de bejegening door commandant [...].
1.5 Bij besluit van 30 november 2007 is eisers verzoek afgewezen.
1.6 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 december 2007 bezwaar gemaakt.
1.7 Bij besluit van 23 september 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft zijn verzoek om schadevergoeding allereerst doen steunen op het in rechte vernietigde overplaatsingsbesluit. Daarnaast heeft eiser aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat verweerder zijn zorgplicht heeft geschonden. Tot slot heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder uit hoofde van goed werkgeverschap, voortvloeiend uit artikel 115 AMAR, tot schadevergoeding had moeten overgaan.
3.1De rechtbank overweegt dat nu uit de uitspraak van 18 juli 2005 blijkt dat eisers overplaatsing niet in stand kon blijven en partijen in herroeping van het overplaatsingsbesluit hebben berust, hiermee de onrechtmatigheid van dat overplaatsingsbesluit en de toerekening daarvan aan verweerder is gegeven. Hetgeen verweerder heeft gesteld omtrent de grondslag van de herroeping, kan hieraan niet afdoen.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld CRvB 25 juni 2009, LJN BJ2112, TAR 2009/172) komt die schade voor vergoeding in aanmerking die in direct verband staat met het onrechtmatige overplaatsingsbesluit. De door eiser geclaimde immateriële schade als gevolg van de wijze waarop verweerder eiser heeft bejegend tijdens en na de zitting bij het ABGKL, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegerekend aan het onrechtmatige overplaatsingsbesluit, nu deze schade niet in direct verband staat met dit besluit. Op deze schadepost zal de rechtbank nader in gaan bij de beoordeling van de vraag of verweerder zijn zorgplicht heeft geschonden. Op de overige schadeposten zal de rechtbank onder punt 3.2 tot en met 3.4 achtereenvolgens in gaan.
3.2 Immateriële schade
Eiser heeft gesteld dat hij als gevolg van de overplaatsing geestelijk leed heeft ondervonden en daarnaast in zijn eer en goede naam is aangetast. Eiser doelt hierbij in het bijzonder op de wijze waarop hij op 29 oktober 2002 ter verantwoording is geroepen, de redactie van het besluit van 7 november 2002 en zijn daaropvolgende uitval wegens ziekte.
3.2.1 Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de CRvB (CRvB 6 juni 1997, LJN ZB6223, TAR 1997/169 en CRvB 16 juli 2009, LJN BJ3308, TAR 2009/180) overweegt de rechtbank dat geestelijk letsel van een benadeelde onder omstandigheden kan worden aangemerkt als een aantasting van zijn persoon, die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Daarvan zal echter niet snel sprake zijn. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden afgeleid dat de wetgever hier het oog heeft gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer als ook op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene. Hierbij tekent de rechtbank aan dat daarvoor van onvoldoende betekenis is dat sprake is van een meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door een onrechtmatig besluit van een bestuursorgaan. Het gaat erom of betrokkene voldoende aannemelijk kan maken dat hij zodanig onder het onrechtmatige besluit heeft geleden dat sprake was van geestelijk letsel dat kan worden beschouwd als een aantasting van zijn persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het BW.
Eiser heeft de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat ten gevolge van het overplaatsingsbesluit sprake is geweest van geestelijk letsel dat kan worden aangemerkt als een aantasting van zijn persoon in de zin van artikel 6:106 BW. De rapportages van de bedrijfsarts van de Arbodienst Koninklijke Landmacht en de verklaring van drs. [C], neuropsycholoog/Psycholoog NIP en in die hoedanigheid verbonden aan Rijnlands Revalidatie Centrum, leveren daarvoor als zodanig onvoldoende bewijs.
3.2.2 Wat de gestelde aantasting van de eer en goede naam van gedaagde aangaat, overweegt de rechtbank dat onder schade in eer of goede naam, moet worden verstaan aantasting van het gevoel van eigenwaarde, dan wel van de waardering die men bij anderen geniet (zie bijvoorbeeld CRvB 16 juli 2009, LJN BJ3308, TAR 2009/180).
De rechtbank wil aannemen dat eiser zich overrompeld voelde door de wijze waarop hij op 29 oktober 2002 onverhoeds ter verantwoording werd geroepen. De rechtbank wil tevens aannemen dat door de redactie van het daaropvolgende besluit van 7 november 2002 bij eiser gevoelens van een zich gekwetst voelen zijn ontstaan. Dit is evenwel onvoldoende om te kunnen spreken van een aantasting van de eer en goede naam zoals bedoeld in artikel 6:106 BW.
3.3 Reiskosten
Eiser heeft een vergoeding voor zijn reiskosten ad € 158,46 gevorderd. Het betreft reiskosten die eiser heeft gemaakt in verband met het bezoeken van de bedrijfsarts, het Centraal Militair Hospitaal en de Sportorganisatie in [plaats 2]. Verweerder heeft hieromtrent aangevoerd dat declaratie van deze kosten had dienen te geschieden middels het indienen van een daartoe bestemd declaratieformulier bij eisers commandant. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Hierbij weegt mee dat eiser de rechtbank er niet van heeft weten te overtuigen dat hij hiertoe niet in staat was.
3.4 Proceskosten bezwaar
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar in procedure AWB 04/1332 MAWKLA heeft moeten maken. De rechtbank overweegt dat de rechtbank in haar uitspraak van 18 juli 2005 geen aanleiding heeft gezien verweerder in deze kosten te veroordelen. Nu eiser in deze uitspraak heeft berust, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er thans geen aanleiding is om de door eiser verzochte vergoeding alsnog toe te kennen.
4. Eiser heeft aan zijn verzoek tot schadevergoeding tevens ten grondslag gelegd dat verweerder jegens hem zijn zorgplicht heeft geschonden. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder punt 3.1, zal de rechtbank thans beoordelen of de wijze waarop
[...] eiser heeft bejegend tijdens en na de zitting bij het ABGKL als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd.
4.1 Het beweerdelijk onrechtmatig handelen van [...] ziet enerzijds op schending van de zorgplicht van de werkgever (CRvB 22 juni 2000, LJN AB0072, TAR 2000/112 en JB 2000/232), anderzijds op aan de werkgever toe te rekenen onrechtmatige daden van zijn ondergeschikte (CRvB 25 oktober 2001, LJN: AD6369, TAR 2002/21 en JB 2001/326). Wat betreft de bejegening die eiser tijdens en na de zitting van het ABGKL door [...] heeft ervaren, stelt de rechtbank voorop dat de zorgplicht van de werkgever zich mede uitstrekt tot het voorkomen van werkomstandigheden die psychisch ziekmakend zijn (CRvB 8 september 2005, LJN: AU2896 en TAR 2005, 177). Dit laat onverlet dat de vraag naar schending van de zorgplicht van de werkgever slechts aan de orde komt indien de schade in de uitoefening van de werkzaamheden is geleden. Er moet dus oorzakelijk verband bestaan tussen het werk of de werkomstandigheden en de psychische schade. Bovendien kan de zorgplicht niet zo ruim worden opgevat dat van de werkgever wordt verlangd op voorhand bescherming te bieden tegen alle denkbare wrijvingen en (samenwerkings-)problemen die zich op de werkvloer kunnen voordoen. De in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de schade zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de gestelde schade in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen.
4.2 Aan het verslag van de hoorzitting, die op 8 juli 2003 bij het ABGKL heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen ontlenen voor eisers stelling dat [...] hem tijdens de zitting onheus bejegend zou hebben. Integendeel, [...] heeft tijdens deze zitting juist de hoop uitgesproken dat de behandeling bij het ABGKL tot een oplossing leidt. Wat hem betreft is de zaak pas opgelost als eiser weer aan het werk gaat volgens de waarden en normen die gelden binnen de Koninklijke Landmacht. Voorts heeft de rechtbank geen steun in het haar ter beschikking staande dossier gevonden voor eisers stelling dat [...] hem in een gesprek na de zitting dusdanig in de hoek heeft gedreven dat hij zich genoodzaakt voelde verweerder te verzoeken hem ontslag te verlenen.
4.3 Ofschoon de rechtbank aannemelijk en begrijpelijk acht dat de hoorzitting bij het ABGKL veel spanningen voor eiser met zich bracht en hij ook onder die spanningen heeft geleden, is de rechtbank niet gebleken dat de bejegening van eiser door [...] tijdens en na de hoorzitting bij het ABGKL van dien aard was dat deze bejegening verweerder als een schending van de zorgplicht of een hem toe te rekenen fout van zijn ondergeschikte is toe te rekenen.
5. Ten aanzien van eisers beroep op goed werkgeverschap, overweegt de rechtbank als volgt.
5.1 In artikel 115 van het AMAR is bepaald dat de Minister de bevoegdheid heeft naar billijkheid de [functie] schadeloos te stellen, kosten te vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming te verstrekken. In zijn uitspraak van 9 december 2004, LJN: AR7748, TAR 2005, 33, heeft de CRvB aangegeven dat een bepaling als artikel 115 AMAR kan worden gezien als uitdrukking van de norm dat de overheidswerkgever verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen.
5.2 Uit het hiervoor overwogene blijkt dat eiser geen schadevergoeding toekomt op grond van het vernietigde overplaatsingsbesluit. Evenmin komt eiser een schadevergoeding toe wegens een aan verweerder toe te rekenen schending van zijn zorgplicht of een aan verweerder toe te rekenen fout van zijn ondergeschikte. Andere gronden dan hiervoor zijn besproken heeft eiser niet aan zijn beroep op artikel 115 van het AMAR ten grondslag gelegd. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder door het niet toekennen van een vergoeding op grond van artikel 115 AMAR niet in strijd heeft gehandeld met de billijkheid of met het goed werkgeverschap van de overheid.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, mr. C.C. de Rijke-Maas,
M.P. Celie, generaal-majoor b.d., in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.