Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nrs.: AWB 08/32663 en AWB 08/32660
V-nummers: [xxx], [xxx] en [xxx]
Inzake: 1. […] , mede ten behoeve van haar zoon […], 2. […], eiseressen,
gemachtigde mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M. Gunster.
1 Eiseres onder 1 is geboren op […] en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Eiseres onder 2 is geboren op [..] en heeft eveneens de Colombiaanse nationaliteit. Op 19 februari 2008 hebben zij aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 1 juli 2008 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvragen. Bij brief van 31 juli 2008 hebben eiseressen hun zienswijze hierop naar voren gebracht. Bij besluiten van 13 augustus 2008 heeft verweerder de aanvragen afgewezen.
2 Op 9 september 2008 hebben eiseressen tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 juli 2010. Ter zitting zijn eiseressen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen M.C. de Keijser, tolk in de Spaanse taal.
1.1 Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandig¬heden worden vermeld.
1.2 Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
1.3 Volgens artikel 2, aanhef en onder e, van richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (hierna: de Definitierichtlijn) wordt in de richtlijn verstaan onder "persoon die voor de subsidiaire-beschermingsstatus in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, eerste en tweede lid, niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen.
1.4 Volgens artikel 15 van de Definitierichtlijn bestaat ernstige schade uit:
a) doodstraf of executie; of
b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of
c) ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
1.5 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
1.6 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van verweerder van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
2 Verweerder heeft de aanvraag van eiseressen afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat niet gebleken is van nova ten opzichte van de asielbesluiten van 25 mei 2007, die in rechte vaststaan.
3 Eiseressen kunnen zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Zij voeren daartoe onder meer aan dat zij documenten hebben overgelegd die tot een nieuwe beoordeling van hun asielaanvraag dienen te leiden. Daarnaast beroepen zij zich op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn en de d-grond van artikel 29 van de Vw 2000.
4 De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1 Aan de onderhavige procedure is een procedure vooraf gegaan. Eiseressen hebben respectievelijk op 5 oktober 2005 en 12 augustus 2005 aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluiten van 25 mei 2007 zijn die aanvragen afgewezen. Deze besluiten zijn in rechte onaantastbaar.
4.2 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder meer neergelegd in haar uitspraak van 6 maart 2008 (LJN BC7124), kan, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Voor de rechter geldt dit beperkte beoordelingskader ook indien het bestuursorgaan de aanvraag niet heeft aangemerkt als een herhaalde aanvraag.
Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen het besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen, dan is naar eerder genoemde vaste jurisprudentie geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen.
4.3.1 Eiseressen hebben bij de aanvraag de volgende documenten overgelegd:
1. brief van 17 december 2007 van de Personeria Auxiliar aan de Gestor de Paz y convivencia, gobernatión del Valle del Cauca, Santiago de Cali;
2. brief van 17 december 2007 van de Personeria Auxiliar aan de Comandante Estatión de Policia te Palmira;
3. brief van 28 november 2007 van de Inspectora de Policia aan de Comandante de Policia Primer Distrito;
4. brief van 5 december 2007 van de Inspectora de Policia aan de Comandante de Policia Primer Distrito;
5. krantenartikel van 19 december 2007;
6. krantenartikel inzake 25 juni 2003;
7. aangifte van 6 (onleesbaar) 2004 van […];
8. brief van 21 juli 2005 van de Comisaria de Policia aan de Comandante de Policia Primer Distrito;
9. aangifte van 21 juli 2005 van […];
10. document van 25 juni 2003 van de Republica de Colombia, Fiscalia General de la Nation, Unidad Seccional y Local de Fiscalias, Pradera Valle, Ref. Acta de levantamiento de cadaver, van […];
11. e-mail van 19 februari 2008 van […] met een toelichting op de documenten;
12. een pagina uit het rapport van Human Rights Watch van januari 2008;
13. kopie van een document van 4 maart 2008 met de tekst ’Republica del Ecuador, Ministerio de relationes exteriores, certificado provisional de solicitante de refugio’, op naam van […].
In beroep zijn kopieën overgelegd van documenten met de tekst ’Republica del Ecuador, Ministerio de relationes exteriores, documento de identificacion de refugiad’ op naam van […], […] en […].
4.3.2 Bij de aanvraag is een tevens een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn vanwege de veiligheidssituatie in Colombia. In de zienswijze is aangevoerd dat een beleid van categoriale bescherming noodzakelijk is. Ter onderbouwing is algemene informatie overlegd van Vluchtelingenwerk van 8 augustus 2008, UNHCR 2007 Country reports, HRW January 2008, United Nations, General Assembly, 29 February 2008, het Algemeen ambtsbericht van januari 2006, Interne Fluchtalternative van 9 mei 2005 en van de International crisis group van 29 april 2008.
4.4.1 Ten aanzien van de persoonlijke documenten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat die niet kunnen worden aangemerkt als nova in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Voor zover sprake is van documenten die nieuw zijn – met name de hierboven onder 1 t/m 5 genummerde stukken – geldt dat die geen betrekking hebben op eiseressen, maar op hun zuster. Bovendien zijn deze documenten opgesteld op basis van hetgeen door de zus van eiseressen is verklaard zonder dat de daarin gestelde gebeurtenissen zijn geverifieerd. Daarmee zijn de documenten niet aan te merken als afkomstig uit objectieve bron. Deze documenten kunnen derhalve niet afdoen aan de eerder gegeven beoordeling van de asielverzoeken. Ten aanzien van het overgelegde vluchtelingendocument stelt verweerder dat dit een kopie betreft en eveneens ziet op de zuster van eiseressen. Het document draagt niet bij aan de onderbouwing van de gestelde vrees voor paramilitairen van eiseressen, en als zodanig kan het niet afdoen aan de eerdere besluiten, aldus verweerder.
4.4.2 Eiseressen hebben in beroep hiertegen aangevoerd dat de documenten inzake de zuster aanleiding hadden moeten vormen voor verweerder om nader onderzoek te doen naar de omstandigheden die hebben geleid tot het vertrek van de zus van eiseressen uit Colombia, omdat de problemen van familieleden een aanwijzing vormen voor vervolging van eiseressen.
4.4.3 De rechtbank overweegt dat eiseressen aldus het standpunt van verweerder over de aard van de documenten en het gewicht dat daaraan toekomt niet hebben betwist.
In het verlengde daarvan is er geen aanleiding om op basis van dezelfde documenten een onderzoeksplicht voor verweerder aan te nemen. Daarvoor is in ieder geval noodzakelijk dat er een begin van bewijs aangedragen is. Eiseressen hebben over de achtergronden en omstandigheden die - naar gesteld - hebben geleid tot toelating in Ecuador van hun zuster nagenoeg niets verklaard. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat er een verband bestaat met de asielmotieven van eiseressen. Onder deze omstandigheden was verweerder niet gehouden nader onderzoek te doen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de overlegde documenten terecht niet als nova heeft aangemerkt.
4.5.1 Ten aanzien van het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn hebben eiseressen met name in de zienswijze aangevoerd dat de reikwijdte van deze bepaling nog niet bekend is en betoogd dat niet uit te sluiten is dat deze bepaling bescherming kan bieden tegen het geweld in Colombia. In dit verband hebben eiseressen verwezen naar de algemene informatie over de veiligheidssituatie in het land van herkomst. Voorts is gesteld dat een beleid van categoriale bescherming geïndiceerd is omdat de situatie verslechtert.
4.5.2 De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2009 van de Afdeling (LJN BJ1596) volgt dat artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn niet aan te merken is als nieuw recht, dat leidt tot een nieuwe beoordeling. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet in de met artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn vereiste bescherming. Evenwel kan wel sprake zijn van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden indien is aangetoond dat ten tijde van de totstandkoming van het besluit de algemene veiligheidsituatie in het land van herkomst dermate is verslechterd dat niet op voorhand uitgesloten is dat dit afdoet aan het eerdere besluit, in zoverre dit ziet op de toelating op de b-grond van artikel 29 van de Vw 2000, danwel op de d-grond van artikel 29 van de Vw 2000.
4.5.3 De rechtbank overweegt dat de eerdere asielbesluiten ten aanzien van eiseressen dateren van 25 mei 2007. In de besluitvormingsfase op de herhaalde aanvragen is een nieuw Algemeen ambtsbericht tot stand gekomen van de Minister van Buitenlandse zaken inzake Colombia, dat uiteindelijk in september 2008 is verschenen.
In het ambtsbericht van september 2008 staat vermeld dat de veiligheidssituatie in het departement Valle del Cauca, waaruit eiseressen laatstelijk afkomstig zijn, gedurende de verslagperiode van januari 2006 tot en met juni 2008 is verslechterd. De rechtbank overweegt dat niet op voorhand is uit te sluiten dat deze informatie kan afdoen aan de eerdere besluiten van 25 mei 2007, in zoverre die besluiten zien op toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Vw 2000.
Aldus is sprake van nova in de zin van artikel 4:6 van de Awb, zodat het besluit kan worden beoordeeld voor zover daarbij een verblijfsvergunning op grond van de b en de d grond van artikel 29 Vw 2000 is geweigerd. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de uitspraken van de Afdeling van 28 juli 2009 (200702606/1/V1) en 12 oktober 2009 (200808771/1/V1).
4.6 Nu sprake is van feiten of omstandig¬heden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen heeft verweerder ten onrechte de aanvragen afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en de bestreden besluiten worden vernietigd.
4.7 De rechtbank zal evenwel bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
4.8.1 Ten aanzien van het beroep op 15 c, aanhef en onder c, van Definitierichtlijn, hebben eiseressen aangevoerd dat de veiligheidsituatie in Colombia, in het bijzonder het departement Valle del Cauca, zodanig is dat zij bij terugkeer naar dat land een reëel risico lopen op schade als bedoeld in dit artikel. De autoriteiten kunnen hen geen bescherming bieden tegen het dreigende geweld.
Uit het ambtsbericht van september 2008 volgt dat het conflict in Colombia dynamisch is. Partijen staan in wisselende combinaties tegenover elkaar. De locatie van conflicthaarden is aan verandering onderhevig, evenals de positie en invloed van de verschillende guerrillagroeperingen en groeperingen die zijn voortgekomen uit voormalige paramilitairen (NIAGS). De staat is aanwezig in alle gemeenten, al is de controle soms beperkt tot de bebouwde kom. Het militaire offensief van de Colombiaanse overheid tegen deze groeperingen is voortgezet. Het is voor de Colombiaanse strijdkrachten vooralsnog niet mogelijk om de guerrillabewegingen en de NIAGS uit te schakelen. Zij kunnen de burgerbevolking nog niet in alle gebieden bescherming bieden tegen het geweld. In het departement Valle del Cauca bevinden zich eenheden van de FARC (Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia) en de NIAGS. Er is geen sprake van geïnstitutionaliseerde samenwerking tussen het regeringsleger en de NIAGS. De overheid treedt op tegen politieagenten en militairen die samenwerken met voormalig paramilitairen die demobilisatie weigeren of die de wapens opnieuw hebben opgenomen.
Hoewel uit het ambtsbericht kan worden afgeleid dat de veiligheidssituatie in Colombia en met name het departement Valle del Cauca ernstig is, leidt de informatie naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat in dat gebied sprake is van een situatie dat de mate van willekeurig geweld in het kader van het daar bestaande gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling zoals genoemd onder 4.5.3. Met hetgeen naar voren is gebracht is niet aannemelijk geworden dat zich in Valle del Cauca de uitzonderlijke situatie voordeed als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, zodat eiseressen op die grond geen aanspraak op bescherming kunnen ontlenen aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4.8.2 Gelet op het vorenstaande is in dit geval de gewijzigde veiligheidssituatie als relevant novum aangemerkt. Daarmee is het toetsingskader beperkt tot de vraag of zich ten aanzien van Colombia, en met name het departement Valle del Cauca, sprake is van de situatie dat de mate van willekeurig geweld in een aan de gang zijnde gewapende conflict zo hoog is, dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar zijn land of het betrokken gebied louter door diens aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. Ten aanzien van hetgeen eiseressen overigens hebben aangevoerd levert de veiligheidssituatie geen relevant novum op. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een nieuwe beoordeling van de individuele aspecten die tot toelating kunnen leiden op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4.8.3 Dat geldt evenwel niet voor het betoog ter zitting dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de gezondheidssituatie van eiseres onder 1 en haar zoon. Niet gebleken is dat dit beroep in de eerste procedure aan de orde is geweest, terwijl moet worden aangenomen op grond van de medische informatie dat hetgeen daarover thans naar voren is gebracht, in de eerdere procedure niet naar voren kon worden gebracht, zodat de gezondheidsituatie op zich wel als een novum is aan te merken.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder andere neergelegd in haar uitspraak van 19 juni 2009 (LJN BJ1551), kan uitzetting volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), te weten de arresten van 2 mei 1997 (LJN AB8007, St.Kitts), 6 februari 2001 (LJN AD4236, Bensaid) en 27 mei 2008 (LJN BD6647, N. tegen het Verenigd Koninkrijk) in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens die jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium.
De rechtbank overweegt dat eiseres onder 1 zich niet eerder in de procedure op de medische situatie heeft beroepen, zodat verweerder niet gehouden was daarop in te gaan. Wel is separaat een beroep gedaan op artikel 64 van de Vw 2000, waarvoor een aparte beroepsprocedure aanhangig is. In dat kader heeft verweerder advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Uit het BMA-advies ten aanzien van eiseres onder 1 van 28 september 2009 volgt dat bij terugkeer naar het land van herkomst op korte termijn geen medische noodsituatie te verwachten is omdat adequate behandelmogelijkheden voorhanden zijn. Ten aanzien van het kind Nicolas is het advies vanwege het niet verschijnen op het spreekuur en het niet insturen van informatie niet uitgebracht. Ook nadien is geen medische informatie met betrekking tot Nicolas overgelegd.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van beiden niet voldaan aan bovengenoemd criterium, dat aannemelijk is gemaakt dat terugkeer naar het land van herkomst op medische gronden leidt tot schending van artikel 3 EVRM.
4.8.4 Gelet op het vorenstaande komen eiseressen niet in aanmerking voor vergunningverlening op de b-grond van artikel 29 van de Vw 2000.
4.9.1 Ten aanzien van de stelling van eiseressen dat hen ten onrechte een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw 2000, is onthouden, overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 28 juli 2009 (200807882/1/V2, www.raadvanstate.nl), heeft verweerder ten aanzien van de vraag of aanleiding bestaat een categoriaal beschermingsbeleid te voeren een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid. De aanwending van die vrijheid kan de toetsing in rechte alleen dan niet doorstaan, indien geoordeeld moet worden dat het besluit niet strookt met de wettelijke voorschriften, dan wel dat verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De taak van de rechter is het besluit van verweerder, in overleg met de Tweede Kamer, omtrent de algehele situatie van het land van herkomst aan die maatstaven te toetsen, niet om een eigen oordeel omtrent de algehele- en veiligheidssituatie aldaar te vormen en dit in de plaats van dat van verweerder te stellen. De rechter dient het oordeel van verweerder terzake in beginsel te respecteren
De rechtbank stelt vast dat verweerder terzake van Colombia geen categoriaal beschermingsbeleid voert. Uit WBV 2009/22 volgt dat volgens verweerder sommige departementen als relatief onveilig kunnen worden gezien. Personen uit onveilige gebieden kunnen zich evenwel aan het geweld ontrekken door zich elders, in een relatief veilig gebied te vestigen, indien zij niet in aanmerking komen voor toelating op individuele gronden. Om die reden wordt geen categoriaal beschermingsbeleid gevoerd. Eiseressen hebben hier tegenin gebracht dat zij reeds zijn verhuisd van Caquetá naar Valle del Cauca, zonder succes. De rechtbank overweegt dat beide gebieden in het WBV 2009/22 zijn aangewezen als relatief onveilig, zodat dit aan het standpunt van verweerder niet afdoet. De rechtbank is van oordeel dat geen grond bestaat om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in Colombia in zijn geheel in verband met de algehele situatie aldaar niet van een bijzondere hardheid is.
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren aan eiseressen een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw 2000 te verlenen.
4.10 De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten.
4.11 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 966,- (1 punt voor per beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt de bestreden besluiten;
3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 966,-;
Aldus gedaan door mr. C. Laukens, voorzitter, en mr. E.A. Poppe-Gielesen en mr. J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J Spierings, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 23 september 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.