ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8834

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/27553
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in strafrechtelijke detentie en de toepassing van artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 augustus 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling, die in strafrechtelijke detentie was. De vreemdeling, eiser, was op 1 oktober 2009 in strafrechtelijke detentie genomen en op 27 juli 2010, de laatste dag van zijn detentie, werd hij gehoord op grond van artikel 5.2, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000. Op 28 juli 2010 werd hij op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring gesteld. Eiser betoogde dat hij ten onrechte was opgehouden en dat de wettelijke termijn voor ophouding was overschreden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van ophouding, omdat er geen rechtsregel was die het horen tijdens strafrechtelijke detentie verbood. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 10/27553
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
alias [eiser],
geboren op [geboortedatum],
thans verblijvende in Detentiecentrum Zeist te Soesterberg,
raadsman mr. J.G. Wiebes,
eiser;
en
de minister van Justitie,
vertegenwoordigd door J. Kloosterman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Op 28 juli 2010 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 4 augustus 2010 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 augustus 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. van der Graaf, waarnemend voor eisers raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
Op 1 oktober 2009 is de strafrechtelijke detentie van eiser begonnen . Op 12 oktober 2009 is de “Mededeling toepassing artikel 50, derde lid Vreemdelingenwet” (hierna: Mededeling) aan hem uitgereikt. Op 27 juli 2010 - de laatste dag van eisers strafrechtelijke detentie - is hij gelicht. Blijkens het “Lichtingsverzoek gedetineerde vreemdeling” van 21 juli 2010 en de “Transportorder” van 26 juli 2010 gebeurde dat ter uitvoering van de vreemdelingenwet. Ook op 27 juli 2010, om 11.05 uur, is eiser gehoord op grond van artikel 5.2, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000). Op 28 juli 2010, om 08.00 uur, is eiser op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser betoogt dat verweerder, door eiser op 27 juli 2010 te lichten en te horen, toepassing heeft gegeven aan artikel 50, derde lid, van de Vw 2000, en eiser heeft opgehouden. Hij stelt dat de in artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 voor ophouding bepaalde duur van zes uren is overschreden, gelet op het tijdsverloop tussen 27 juli 2010, 11.05 uur en 28 juli 2010, 08.00 uur. Hij wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 november 2005 (JV 2006/26).
Verweerder betwist dat eiser is opgehouden.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de Mededeling is - voor zover thans van belang - vermeld: “[..] zult u na ontslag uit (voorlopige) detentie op grond van het bepaalde in artikel 50, derde lid van de Vreemdelingenwet, worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Aldaar wordt u geïnformeerd over de ten aanzien van u te volgen verdere procedure ingevolge de Vreemdelingenwet”.
Daaruit blijkt niet dat eiser aansluitend aan de overbrenging naar een plaats bestemd voor verhoor zal worden opgehouden.
Ingevolge artikel 5.2, eerste lid van de Vb 2000, wordt de vreemdeling, voordat hij op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring wordt gesteld, gehoord.
Daaruit blijkt niet dat het horen uitsluitend kan plaatsvinden tijdens de ophouding. Er is voorts geen rechtsregel die zich er tegen verzet het gehoor als hier bedoeld te doen plaatsvinden terwijl de vreemdeling zich in strafrechtelijke detentie bevindt.
Er is dus geen sprake geweest van ophouding van eiser, en de noodzaak daartoe was ook niet aanwezig. Het betoog van eiser mist daarom feitelijke grondslag. Eisers vergelijking met de zaak die heeft geleid tot bovengenoemde uitspraak van de Afdeling gaat mank, nu in die zaak niet in geschil was dat de vreemdeling in verband met de vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling was opgehouden.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, en door hem en A. van den Ham als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.